ROB GRAAFLAND
1875 - 1900
Op 26 november 1875 werd op de Hoenderstraat 500 te Maastricht Robert Archibald Antonius Joan Graafand geboren, tweede zoon van jonkheer Joan Magdalenus Leo Graafland en Francisca Suzanna Geertruida Mols. De Graaflands waren oorspronkelijk uit Amsterdam afkomstig waar ze sinds 1600 tot de regentenfamilies hadden behoord. Joan Graafland was bankier en commissionair, maar bovenal heraldicus die het boek 'Limburgsche Wapens' illustreerde onder redaktie van J. M. van der Venne (2). Toen Graafland op 15 januari 1925 overleed en zijn zoon Antoine, die het werk van zijn vader zou voortzetten, negen maanden later op 11 oktober eveneens overleed, nam de tekenaar L. Pilet het op zich om het boek af te maken. Joan Graafland schreef en tekende ook het boek 'Encyclopédie Héraldique' / 'Heraldische Encyclopedie'. De tekst was oorspronkelijk alléén in het Frans, maar na Joans overlijden maakte A. Stalins het boek voor de druk gereed en voegde er een Nederlandse tekst aan toe; de encyclopedie werd in zomer 1932 gepubliceerd (3). Verder brandschilderde Graafland houten wapenborden waarbij gebruik werd gemaakt van brandstift en kleuren, zoals o.a. het grote Graafland wapenbord ter ere van het huwelijk van Rob Graafland met Maria Duquesne. De heraldicus en genealoog C. Pama schreef over Joan Graafland in zijn encyclopedisch vademecum 'Heraldiek en Genealogie': "Begaafd heraldisch tekenaar wiens wapens uitmunten zowel door heraldiche juistheid als artistieke uitvoering (4).” En in Pama's boek 'Heraldiek' zijn 91 heraldische afbeeldingen van de hand van Joan Graafland, inclusief de twee omslag tekeningen; het merendeel van de overige 43 afbeeldingen is kleiner van uitvoering (5). Behalve deze heraldische werkzaamheden stond Joan tevens bekend als tekenaar en maakte hij tekeningen voor tijdschriften en maandschriften, zoals o.a. de omslagtekening voor 'Nedermaas', een Heiligdomsvaartnummer (29).
Op 4 november 1890, na de liquidatie van de bank, verhuisde de familie Graafland - drie meisjes en vijf jongens - naar Nieuwer Amstel, het huidige Amstelveen. Rob en een broer werden naar kostschool in Sittard gestuurd, maar korte tijd later rende Rob weg naar huis in Nieuwer Amstel. Daarna verhuisde de familie Graafland naar Amsterdam waar Rob zijn middelbare school doorliep en vervolgens gelijktijdig de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers (voor Middelbare teekenacte) en de Quellinusschool bezocht. De laatste, een kunstnijverheidsschool, de latere Gerrit Rietveld Academie, was in 1879 door de bouwmeester Pierre Cuypers opgericht om jonge krachten op te leiden voor de bouw van het Rijksmuseum (decoratieschilders, tekenaars en beeldhouwers) en gaf een driejarige opleiding volgens middeleeuws model.
De ouders van Rob Graafland wilden hem voor architect laten opleiden, en daarom werkte hij enige tijd op het atelier van Pierre Cuypers ten einde een opleiding in de architectuur te volgen. Maar Graafland voelde zich toch meer tot de schilderkunst aangetrokken, en nadat hij op verzoek van zijn ouders in 1895 de akte Middelbaar Onderwijs M1 tekenen had behaald, liet hij zich aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam inschrijven, de enige inrichting voor hoger kunstonderwijs die Nederland rijk was. Zijn leermeesters waren Professor Augustus Allebé (1838-1927) en Professor Carel L. Dake (1857-1918). Gedurende de volgende jaren deed Graafland in de avonduren als leraar ervaring op aan een druk bezochte avondtekencursus aan de Prinsengracht, een jaar tevoren opgericht door zijn vriend en studiegenoot Gerrit Willem Knap, de latere kunstschilder (28).
Op 26 september 1898 solliciteerde Rob Graafland voor een open plaats aan het in dat jaar opgerichte Stadsteekeninstituut te Maastricht. Op 7 november werd hij hieraan tot leraar M.O. tekenen benoemd; op 1 december 1898 aanvaardde hij zijn functie; op 11 januari 1899 vestigde hij zich in het centrum van Maastricht, en op 28 december 1899 verhuisde hij naar Gronsveld, een dorpje niet ver van Maastricht. Vijf andere leraren waren aan het instituut verbonden(14), onder wie de Sittardse beeldhouwer Frans van de Laar (1853-1933).
Het Stadsteekeninstituut was gericht op een vakopleiding voor jonge arbeiders en ambachtslieden en ondergebracht in de voormalige Augustijnenkerk en opende op 1 december 1898. De cursus werd gegeven vanaf primo september tot ultimo april tussen 6 en 10 uur ’s avonds (14}. Jos Schols schreef (6): "In het Augustijnengebouw waren acht lokalen beschikbaar. Er werd begonnen met 159 leerlingen vanaf twaalf jaar. De meeste scholieren oefenden een ambacht uit... Aan deze school waren drie afdelingen verbonden: handtekenen, technisch tekenen en boetseren. Elke afdeling telde vijf klassen." En: "Graafland onderwees niet alleen praktische vakken, maar bracht zijn leerlingen eveneens artistieke vaardigheden bij. Bij hem stond niet alleen het nut, doch ook de schoonheid centraal. Dit was iets nieuws op school." Graafland gaf les in Natuurtekenen met een jaarsalaris van f 650; het aantal lesuren per week was twaalf uur (14). De direkteur van het Stadsteekeninstituut was de Rotterdamse architect Jacobus van Gils die in 1902 naar Rotterdam vertrok, zijn opvolger was Anton van de Sandt.
Maastricht telde toendertijd 34.000 inwoners, en ofschoon de verbindingswegen met Sittard en Venlo waren verbeterd, was Limburg een afgelegen provincie. Het station bestond uit een houten gebouwtje. De passagiers van de gemeentelijke paardentram die in 1903 de gastram verving, moesten bij het bestijgen van de hellende Maasbrug uitstappen om te duwen als de tram zwaar belast was. Op cultureel gebied werd Maastricht door slechts een enkeling vertegenwoordigd: de kunstschilders Theodoor Schaepkens (1810-1883), zijn broer Alexander Schaepkens (1815-1899) en Henri Goovaerts (1865-1912); de beeldhouwer Frans van de Laar (1853-1933); de dichter A. Franquinet (1826-1902) en de schrijver Fons Olterdissen (1863-1923).
In 1900 richtte Graafland zijn eerste atelier aan de Heksenhoek in, thans het gebouw van het huidige Natuurhistorisch Museum Maastricht, en in 1901 verplaatste hij het naar de Markt / hoek Spilstraat. Onder invloed van zijn academische vorming schilderde hij de eerstkomende jaren voornamelijk in Rembrandtbruine kleuren, maar reeds onder zijn vroegste werken bevinden zich doeken die aanwijzen in welke richting hij zich uiteindelijk zou gaan ontwikkelen, zoals 'Morenfiguur' (1902), 'Picnic bij rode auto' (1902), en 'Maria' (1903), alle kleurrijke composities. Stillevens, bloemstukken en religieuze onderwerpen trokken Graafland niet aan. Het eerste heeft hij dan ook nooit geschilderd en het tweede een enkele keer, zoals een blauwe vaas met klaprozen. Ook religieuze afbeeldingen heeft Graafland zelden of nooit geschilderd, niettegenstaande hij zijn leven lang de religieuze lesboekjes van Broeder Cyprianus illustreerde, een kloosterling van het klooster De Beyart te Maastricht. Getuige foto's van doeken op zijn ateliers heeft Graafland zeer veel landschappen geschilderd.
Graaflands schilderkunst werd niet beinvloed door politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Wel tekende hij een toendertijd beroemde prentbriefkaart met de ondertiteling "Steunt het wettig gezag voordat het te laat is", die in alle boekwinkels over het gehele land verkrijgbaar was, toen Troelstra in november 1918 de revolutie uitriep en België aanspraken maakte op Nederlands-Limburg. Ook zijn er enkele andere politieke tekeningen van hem bekend, doch nimmer heeft Graafland zijn politieke en maatschappelijke overtuigingen in zijn schilderijen verwerkt.
Jean van der Voort schreef over Graafland (7): "Naast een sterk persoonlijke stempel, ligt over heel de reeks zijner doeken, in niet te miskennen schittering, de mooie weergave van een innige, dichterlijke ontroering, die elk stuk vormt tot een gedicht in kleuren." Soms koos Graafland een dichterlijk motief dat hij in een schilderij tot uitdrukking bracht. Van der Voort vervolgt: "Jonge Liefde (1918), is de dichterlijke uitbeelding van het vers van Gottfried Mann":
"De zon stond hoog, de lente zong door 't loover,
De gansche wereld zong hun tegemoet,
Hij boog 't gelaat, al fluist'rend, tot haar over,
Naar 't kopje naast hem, rood van rozengloed..."
Poëzie en muziek oefenden een grote invloed uit op het leven van Graafland. Zijn geliefde onderwerp 'Levensgang' was ontleend aan het oratorium de Schöpfung van Joseph Haydn. Het was ook dank zij het luisteren naar de Schöpfung dat Graafland na een langdurige ziekte opnieuw het palet opnam (8). Van der Voort: "Telkens als Graafland het edelste ter wereld, het menschelijk wezen schildert, weet hij te vermijden, wat velen in het modern werk soms schokt, en uit de ruw geborstelde kleurenvlakken droomt, in doorvoelde fijnheid, het vergeestelijkt gelaat."
De ouders van Rob Graafland wilden hem voor architect laten opleiden, en daarom werkte hij enige tijd op het atelier van Pierre Cuypers ten einde een opleiding in de architectuur te volgen. Maar Graafland voelde zich toch meer tot de schilderkunst aangetrokken, en nadat hij op verzoek van zijn ouders in 1895 de akte Middelbaar Onderwijs M1 tekenen had behaald, liet hij zich aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam inschrijven, de enige inrichting voor hoger kunstonderwijs die Nederland rijk was. Zijn leermeesters waren Professor Augustus Allebé (1838-1927) en Professor Carel L. Dake (1857-1918). Gedurende de volgende jaren deed Graafland in de avonduren als leraar ervaring op aan een druk bezochte avondtekencursus aan de Prinsengracht, een jaar tevoren opgericht door zijn vriend en studiegenoot Gerrit Willem Knap, de latere kunstschilder (28).
Het Stadsteekeninstituut was gericht op een vakopleiding voor jonge arbeiders en ambachtslieden en ondergebracht in de voormalige Augustijnenkerk en opende op 1 december 1898. De cursus werd gegeven vanaf primo september tot ultimo april tussen 6 en 10 uur ’s avonds (14}. Jos Schols schreef (6): "In het Augustijnengebouw waren acht lokalen beschikbaar. Er werd begonnen met 159 leerlingen vanaf twaalf jaar. De meeste scholieren oefenden een ambacht uit... Aan deze school waren drie afdelingen verbonden: handtekenen, technisch tekenen en boetseren. Elke afdeling telde vijf klassen." En: "Graafland onderwees niet alleen praktische vakken, maar bracht zijn leerlingen eveneens artistieke vaardigheden bij. Bij hem stond niet alleen het nut, doch ook de schoonheid centraal. Dit was iets nieuws op school." Graafland gaf les in Natuurtekenen met een jaarsalaris van f 650; het aantal lesuren per week was twaalf uur (14). De direkteur van het Stadsteekeninstituut was de Rotterdamse architect Jacobus van Gils die in 1902 naar Rotterdam vertrok, zijn opvolger was Anton van de Sandt. Maastricht telde toendertijd 34.000 inwoners, en ofschoon de verbindingswegen met Sittard en Venlo waren verbeterd, was Limburg een afgelegen provincie. Het station bestond uit een houten gebouwtje. De passagiers van de gemeentelijke paardentram die in 1903 de gastram verving, moesten bij het bestijgen van de hellende Maasbrug uitstappen om te duwen als de tram zwaar belast was. Op cultureel gebied werd Maastricht door slechts een enkeling vertegenwoordigd: de kunstschilders Theodoor Schaepkens (1810-1883), zijn broer Alexander Schaepkens (1815-1899) en Henri Goovaerts (1865-1912); de beeldhouwer Frans van de Laar (1853-1933); de dichter A. Franquinet (1826-1902) en de schrijver Fons Olterdissen (1863-1923).
De gansche wereld zong hun tegemoet,
Hij boog 't gelaat, al fluist'rend, tot haar over,
Naar 't kopje naast hem, rood van rozengloed..."
De Zondagsschilderschool voor Decoratieve Kunsten
Graafland ontpopte zich op het Stadsteekeninstituut als een bezielende leermeester. Mathias Kemp schreef over Graafland (9): "Zijn grote bekwaamheid en pedagogische kwaliteiten verwierven al spoedig hoge waardering." Het onderwijs van Graafland beperkte zich niet alleen tot de schilderkunst, maar richtte zich ook op muziek en literatuur. Door hem leerden Pierre en Mathias Kemp de Kleengedichten van Guido Gezelle kennen die van groot belang zouden zijn voor hun latere literaire ontwikkeling (9).
Pierre Kemp herinnert zich van Graafland "... de brillante en bezielende aanvoering van Graafland (10)." Pierre Kemp gebruikte voor zijn vroegste gedichten (1909-1913) het pseudoniem Rob. Ree, een nom de plume samengesteld uit de voornaam van Rob Graafland en de tweede noot van de toonladder (11). A. Gorissen schreef over het Stadsteekeninstituut (12): "Graafland bleek zijn leerlingen op dat vlak [moreel en intellectueel] uitstekend te kunnen scholen. Hij besteedde tijdens zijn lessen niet alleen aandacht aan tekenen en de schilderkunst, maar ook aan muziek en literatuur. Bovendien bracht hij zijn voor die tijd nogal libertijnse ideeën op een deel van zijn leerlingen over." Een enkele keer kwam het voor dat een leerling kleurenblind bleek te zijn, en dan moest Graafland op de meest tactvolle wijze de leerling hierop attent maken (1). Graafland was in zijn jeugd Christelijk opgevoed, desondanks kon men hem een zekere anti-klerikale gezindheid niet ontzeggen. Volgens Mathias Kemp was hij een agnostist (13).
In het prille begin was het de gewoonte van Graafland om op het doek of paneel van zijn leerlingen een schets van de compositie te maken en door arcering de schaduwpartijen aan te geven zodat zij zelf het werkstuk slechts hoefden af te schilderen. Door deze methode weerspiegelen de eerste doeken van zijn leerlingen duidelijk Graaflands stijl en techniek. Hij drong hen evenwel zijn stijl niet op en liet ze vrij in hun keuze. Vroeger of later sloegen de meesten van zijn leerlingen een andere weg in waarin ze voor honderd procent van hun leermeester afweken en nimmer heeft Graafland dit tegengehouden, integendeel, hij wekte hun zelfwerkzaamheid op en moedigde deze verandering aan.
In 1901 richtte Rob Graafland in samenwerking met het Stadsteekeninstituut de Zondagsschilderschool voor Decoratieve Kunsten op. Hiermee had hij in 1899 op eigen initiatief een begin gemaakt en vijftien leerlingen hadden zich reeds aangemeld die ieder f 0,25 per les wilden betalen (14). In november 1899 stelde hij dan ook voor tot het oprichten van deze Zondagsschilder cursus voor begaafde leerlingen van het Stadsteekeninstituut. Zijn voorstellen werden op de vergadering van 30 november 1899 door het Bestuur van het Stadsteekeninstituut besproken, maar men besloot hier niet op in te gaan. Als reden werd opgegeven dat “... indien van de vijftien leerlingen, twaalf het lesgeld werkelijk zouden voldoen, de opbrengst nagenoeg voldoende zouden zijn om de kosten te dekken” (14) (kennelijk vond Graafland dit geen bezwaar). Ook keurde het Bestuur af “... het laten geven van een cursus op risico van den leeraar, zonder officieel verband met het Bestuur van het Stadsteekeninstituut”, en verder ”... om den cursus officieel te organiseren was de tijd nog niet gekomen...” omdat nog kort geleden van hogerhand besloten was dat aan een zodanige cursus voorlopig nog niet gedacht kon worden. Maar in 1901 werden Graaflands voorstellen gerealiseerd. Op de vergadering van 26 november 1901 (14) besloot het Bestuur tot het oprichten van een schildercursus die vanaf 1902 op zondagochtend van 09.00 uur tot 12.00 uur zou worden gegeven met Graafland als leraar; de lessen zouden plaatsvinden in de ... van Graafland (onleesbaar in de slordig geschreven notulen). De officiële naam zou zijn: Zondagsschilderschool voor Decoratieve Kunsten.
Graaflands intuÏtie, aangescherpt door zijn ervaringen als leraar aan de avondschool van Gerrit Willem Knap te Amsterdam en aan het Stadsteekeninstituut, maakte het voor hem mogelijk om de meest begaafde leerlingen voor deze schildercursus uit te kiezen. Onder hen bevonden zich Edmond Bellefroid, Alphons Boosten, Pie Coenen, Jean Grégoire, Charles Hollman, Mathias Hul, Henri Jonas, Pierre en Mathias Kemp, Victor Marres (de latere architect), Joep Narinx, Joep Nicolas, Jan en Jos Postmes, Vic Reinders, Willy Schoonhoven van Beurden en Fons Volders. Deze groep stond bekend als 'De klas Graafland'. Hoewel in de notulen van 26 november 1901 vermeld staat dat de lessen in de ... van Graafland zouden worden gegeven, schilderde de klas eveneens in de Augustijnenkerk, en in de zomer trokken zij de natuur in om en 'plein air' te schilderen. Vanaf 1911 zouden de lessen in de Italiaanse tuin van Graafland op St. Pieter nabij Maastricht plaatsvinden.
Een nieuwigheid van het impressionisme was dat de kunstenaars in de open lucht gingen schilderen in plaats van in een atelier zoals eeuwenlang gebruikelijk was. Men trok de natuur in, men schilderde 'en plein air', in navolging van John Constable, en men legde op het doek de atmosfeer, ruimte, schaduw en het licht vast die invloed hadden op het uiterlijk van de natuur.
Over deze ochtenden schreef Mathias Kemp (15): "Het Stadstekeninstituut werd, door uitbreiding met een schilderklas op zondagmorgen, eigenlijk een voorloper van de Middelbare Kunstnijverheidsschool en zelfs van de veel later gestichtte Jan van Eijck Academie."
Dr. Monique Dickhaut schreef over de Zondagsschilderschool (16): "Graafland ontpopte zich als een enthousiast leermeester die hen niet alleen de technische en artistieke aspecten van de teken- en schilderkunst bijbracht, maar hen ook kennis liet maken met kunst en cultuur in de meest brede betekenis. Voor deze jonge mensen, waarvan de meeste afkomstig waren uit eenvoudige gezinnen, was deze inwijding in de wereld van kunst en cultuur door hun aristocratische leermeester ongetwijfeld een openbaring."
A. Gorissen schreef over de Zondagsschilderschool (12): "Graafland was voor zijn leerlingen vooral een bezieler, een inspirator. Hij was een leermeester die hen niet alleen bijbracht dat wit geen kleur was en dat je de wolken beter met citroencadmium kon schilderen, maar die hen opwekte tot grote prestaties. Hij wist uit iedereen te halen wat er in zat."
Mathias Kemp formuleerde zijn ervaringen met 'De klas Graafland' als volgt (17): "In ieder geval heb ik enkele jaren de klas meegemaakt en kan dus getuigen dat Graafland een bezielend leider was, die wist te ontdekken wat er aan begaafdheid in de leerlingen school. Graafland zelf was als schilder een man met talent, charmant en wat mondain van opvatting, van levensopvatting gematigd vrijzinnig, met een open blik ook voor andere kunsten, als literatuur. Op de literaire ontwikkeling van Pierre (en indirect van mij) had hij invloed, want zelf bewonderaar van de priester-dichter Guido Gezelle ... bracht hij Pierre daarmee in kennis." En ook (15): "Hier ontstond onder Graaflands bezielende leiding eigenlijk de Maastrichtse groep van hetgeen wel men de Limburgsche school noemt."
Hieraan moet worden toegevoegd dat Mathias Kemp niet zo goed met hem overweg kon, en in 1956 herinnerde hij zich Graafland als (A. Gorissen 12): "... een fascinerende, soms charmante persoonlijkheid, die echter meer bewondering dan sympathie wist op te wekken... Temidden van zijn leerlingen, alle uit burgelijk milieu, bleef hij wat te zeer aristocraat ... al kon hij wel eens anders uit de hoek komen... Dit [niet zo homogene] belette niet dat zijn grote gaven als leraar ongehinderd tot hun recht konden komen... Hij wist te bezielen ... hij was immers meteen zelf een virtuoos meester. Kwam hij de werkstukken controleren, dan wist hij daarin steeds dit of dat met een rake streek of ’n pittige toets te verbeteren."
Hieraan moet worden toegevoegd dat Mathias Kemp niet zo goed met hem overweg kon, en in 1956 herinnerde hij zich Graafland als (A. Gorissen 12): "... een fascinerende, soms charmante persoonlijkheid, die echter meer bewondering dan sympathie wist op te wekken... Temidden van zijn leerlingen, alle uit burgelijk milieu, bleef hij wat te zeer aristocraat ... al kon hij wel eens anders uit de hoek komen... Dit [niet zo homogene] belette niet dat zijn grote gaven als leraar ongehinderd tot hun recht konden komen... Hij wist te bezielen ... hij was immers meteen zelf een virtuoos meester. Kwam hij de werkstukken controleren, dan wist hij daarin steeds dit of dat met een rake streek of ’n pittige toets te verbeteren."
Huwelijk
Op 19 augustus 1902 trad Rob Graafland in het huwelijk met Maria Hubertina Leopoldina Isabella Duquesne, dochter van Tilman Joseph en Maria Johanna Louisa Hubertina Diederiks uit Heer. Maria werd geboren op de Wittevrouwenhof in Heer, het landgoed van haar ouders. Op zevenjarige leeftijd kwamen deze door een tragisch ongeluk om het leven. In zijn notities beschreef Charles Graafland zijn moeder als een lieve, verstandige en knappe verschijning die de depressies van haar man later in zijn leven met moed wist te verwerken. Het was een gelukkig huwelijk. Een aantal portretten, opgezet in warme en tedere kleuren, getuigen van zijn woorden. Maria was een gastvrije dame, want vrienden en leerlingen die in en uit liepen werden altijd voorzien van koffie, taart en drank. Het echtpaar betrok tijdelijk een woning op Scharnerweg 93 te Amby, aan de rand van Maastricht. Vervolgens verlieten ze hun geboortestad en maakten een lange huwelijksreis die hen naar de zon van Italië voerde, een land waarvan de kunst, de architectuur, het klimaat en vooral Venetië Graafland overweldigden. Jaren later zou hij schilderijen creëren samengesteld uit de waarnemingen en ontroering van toenderijd, weergegeven in de puurste en vlammendste kleuren. Zelfs zijn tuin op St. Pieter in 1911 werd in Italiaanse stijl aangelegd.
Terug in Maastricht liet Graafland aan de Scharnerweg 98 in de gemeente Heer volgens eigen ontwerp een grote vrijstaande villa bouwen, Villa Aldegonda (18), waaraan hij veel geld en veel tijd besteedde. Jonas, een van zijn leerlingen, en zijn vrouw Netteke waren gasten op Villa Aldegonda gedurende Graaflands reis naar Amerika (28), en enkele jaren later voor korte tijd in 1907.
In het grote trappenhuis werden heraldische wapens van Graafland en Duquesne in het eikenhout gesneden, en in de plafonds van het trappenhuis wapenschilden in pleisterwerk aangebracht (18). Het houtwerk van het interieur werd verfraaid met versieringsmotieven in Jugendstil stijl. Graaflands leerlingen maakten gobelins welke minitieus werden gekopieërd naar die uit het stadhuis van Maastricht, en Graafland vervaardigde een grote wandschildering op linnen, 13m x 3m, eveneens een kopie van de vermaarde gobelins in het Maastrichtse Stadhuis (29). De voordeur opende in een ruime hal met een mozaiek marmeren vloer van een bijzonder mooi decor. Boven elk van de drie eikenhouten kamerdeuren die in de hal uitkwamen werd een reliëf van de vier jaargetijden aangebracht. Tegen een wand zag men een heel groot reliëf van opvallende plaatselijke persoonlijkheden, waaronder Graafland zelf. En op de achtergrond in deze ruime hal pronkte een meer dan mensengroot marmeren beeld, getiteld De Jeker, voorstellende een mijnwerker die met zijn voet en zijn hamer het wetboek vertreedt, vervaardigd door Frans van de Laar. Op het dak stond een vierkante toren met een puntdak. Zijn atelier bevond zich op de eerste verdieping, en in deze schitterende woning kon Graafland zich naar hartelust overgeven aan zijn kunst. Hij trok zich terug in zijn atelier, gunde zich geen rust en zocht naar een stijl die hem voldoening schonk. Op 29 december 1903 werd een dochter, Suzanne, geboren.
In het grote trappenhuis werden heraldische wapens van Graafland en Duquesne in het eikenhout gesneden, en in de plafonds van het trappenhuis wapenschilden in pleisterwerk aangebracht (18). Het houtwerk van het interieur werd verfraaid met versieringsmotieven in Jugendstil stijl. Graaflands leerlingen maakten gobelins welke minitieus werden gekopieërd naar die uit het stadhuis van Maastricht, en Graafland vervaardigde een grote wandschildering op linnen, 13m x 3m, eveneens een kopie van de vermaarde gobelins in het Maastrichtse Stadhuis (29). De voordeur opende in een ruime hal met een mozaiek marmeren vloer van een bijzonder mooi decor. Boven elk van de drie eikenhouten kamerdeuren die in de hal uitkwamen werd een reliëf van de vier jaargetijden aangebracht. Tegen een wand zag men een heel groot reliëf van opvallende plaatselijke persoonlijkheden, waaronder Graafland zelf. En op de achtergrond in deze ruime hal pronkte een meer dan mensengroot marmeren beeld, getiteld De Jeker, voorstellende een mijnwerker die met zijn voet en zijn hamer het wetboek vertreedt, vervaardigd door Frans van de Laar. Op het dak stond een vierkante toren met een puntdak. Zijn atelier bevond zich op de eerste verdieping, en in deze schitterende woning kon Graafland zich naar hartelust overgeven aan zijn kunst. Hij trok zich terug in zijn atelier, gunde zich geen rust en zocht naar een stijl die hem voldoening schonk. Op 29 december 1903 werd een dochter, Suzanne, geboren.
Bezoek aan Amerika
In 1905 ondernam Graafland een reis naar Amerika. Hoe lang hij daar verbleef valt niet met zekerheid te zeggen, maar het zal vijf of zes maanden zijn geweest. Drie prentbriefkaarten aan Wilhelmina Jelinger te Maastricht, zuster van de kunstschilder Han Jelinger, zijn respektievelijk gedateerd New York 4 juni 1905, New York 19 juni 1905 en New York 6 juli 1905. Waarom ging Graafland naar Amerika? Niemand weet het. Graafland zelf heeft het er nooit over gehad. Mevrouw Yvonne Graafland-Marres, schoondochter van Rob Graafland, zei hierover in een intervieuw met Ieneke Suidman (19): "Niemand heeft de motivatie voor die reis ooit begrepen", waarmee ze bedoelde dat niemand begreep waarom Graafland naar Amerika wilde gaan in plaats van bijv. door Europa te reizen of Parijs te bezoeken. De redenen die Graafland bewogen de voorkeur aan Amerika te geven, zullen een gevoel voor avontuur zijn geweest dat zich op Amerika richtte, gekombineerd met een sterke artistieke interesse; hij wilde zich oriënteren in de artistieke ontwikkeling aldaar. Dit was zeer ongebruikelijk, aangezien andere Nederlandse kunstschilders voor hun artistieke ontwikkeling Parijs bezochten, zoals bijv. de kunstenaars van de Haagsche School.
Jammer genoeg is er over deze reis weinig bekend. Vaststaat dat Graafland met Amerikaanse kunstbroeders in Staten Island (New York) het veld introk om te schilderen, dat hij een stadsgezicht op New York schilderde en dat hij de Maastrichtse kunstschilder Hubert Vos op Long Island bezocht die in Amerika woonde, de oom van de Maastrichtse beeldhouwer Charles Vos. Dat moet in maart 1905 zijn geweest, of zelfs vroeger, want op 5 juni 1905 werd Hubert Vos na een reis van twee maanden op het paleis te Beijing ontvangen waar hij twee portretten van de tweeënzeventigjarige Chinese weduwe-keizerin Cixi schilderde; pas in 1906 keerde hij terug naar New York.
Er was een tweede Nederlandse kunstschilder die van 1905-1910 in Amerika woonde, Antoon Molkenboer. Graafland en Molkenboer hadden beiden op de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers te Amsterdam gestudeerd, hun studiejaren overlapten met een jaar. Molkenboer studeerde de eerste zes maanden van zijn verblijf bij de ASL (Art Student League) in New York, en dat moet zijn geweest nadat Graafland rond augustus zijn terugreis naar Nederland begon. Graafland heeft het naderhand wel over Hubert Vos gehad maar niet over Molkenboer, men mag dus aannemen dat de twee kunstenaars elkaar niet ontmoet hebben.
Graafland kreeg tijdens zijn reis talrijke opdrachten voor schilderijen. Ook bracht hij een bezoek aan een Indianenstam waar hij bij binnenkomst met de dood werd bedreigd. Pas nadat hij op papier, ten overstaan van de gehele stam, een snelle potloodtekening van het opperhoofd had gemaakt waarop deze trots en in vol ornaat stond afgebeeld, werd hij met rust gelaten en zelfs vriendelijk bejegend (1). Eenmaal veilig in Maastricht aangekomen schreef hij aan de befaamde kunstcriticus Albert Plasschaert dolgelukkig te zijn dat hij in Limburg was teruggekeerd.
Er was een tweede Nederlandse kunstschilder die van 1905-1910 in Amerika woonde, Antoon Molkenboer. Graafland en Molkenboer hadden beiden op de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers te Amsterdam gestudeerd, hun studiejaren overlapten met een jaar. Molkenboer studeerde de eerste zes maanden van zijn verblijf bij de ASL (Art Student League) in New York, en dat moet zijn geweest nadat Graafland rond augustus zijn terugreis naar Nederland begon. Graafland heeft het naderhand wel over Hubert Vos gehad maar niet over Molkenboer, men mag dus aannemen dat de twee kunstenaars elkaar niet ontmoet hebben.
Graafland kreeg tijdens zijn reis talrijke opdrachten voor schilderijen. Ook bracht hij een bezoek aan een Indianenstam waar hij bij binnenkomst met de dood werd bedreigd. Pas nadat hij op papier, ten overstaan van de gehele stam, een snelle potloodtekening van het opperhoofd had gemaakt waarop deze trots en in vol ornaat stond afgebeeld, werd hij met rust gelaten en zelfs vriendelijk bejegend (1). Eenmaal veilig in Maastricht aangekomen schreef hij aan de befaamde kunstcriticus Albert Plasschaert dolgelukkig te zijn dat hij in Limburg was teruggekeerd.
Het illustreren van les- en kinderboeken
Na zijn terugkomst in Maastricht werd op 27 januari 1906 op de bovenste verdieping van de vierkante toren van Villa Aldegonda een zoon, Charles, geboren.
Financiële omstandigheden noopten Graafland zijn huis aan de Scharnerweg te verkopen en naar België te verhuizen. Op 2 september 1907 vertrok de familie Graafland voor korte duur naar Luik en enkele maanden later naar Wandre, een Belgisch dorpje zestien kilometer van de Nederlandse grens. Zijn woning was in de Rue du Village naast die van apotheker Dery aan de spoorlijn bij het station. In Wandre werkte Graafland de volgende jaren voornamelijk aan opdrachten, vooral aan de Amerikaanse die vandaar naar Amerika werden verscheept, en iedere dag reisde hij per trein naar Maastricht om zijn lessen aan het Stadsteekeninstituut voort te zetten. 's Zondags bleef hij er met zijn Zondagsschilderschool op uittrekken die een steeds grotere populariteit genoot. Aan enkele personen gaf hij privé onderwijs, zoals o.a. aan de broeders van het klooster De Beyart te Maastricht. Hierdoor kwam hij in kontakt met Broeder Cyprianus die zich geheel aan het onderwijs wijdde en wiens lesboekjes in het onderwijs over geheel Nederland werden verspreid. Broeder Cyprianus Andreae schreef samen met Verbeeten onder de pseudoniems A. Vincent en Verbeeten, en zonder Verbeeten onder het pseudoniem B. C. Kloostermans.
Rond die tijd begon Graafland illustraties voor deze boekjes te leveren en dat heeft hij zijn hele leven gedaan, zelfs toen hij ernstig ziek was, zoals o.a. 'De Verlosser', 'Roomsch Kinderleven', 'De Roomsche Jeugd', 'Bijbelse Verhalen', 'De Apostelen', 'Het Katholieke Leven', 'De Zaligmaker', 'Het Oude bond', 'De Zondags evangeliën', 'Gods Volk' (de eerste druk van het eerste van de drie deeltjes verscheen in 1923 en tien jaar later, in 1933, kwam de drieëntwintigste druk uit 29), 'Ons Leesboek' (een omgewerkte 'Blijde Harten'), 'Het Oude Verbond' (bijbelverhalen), 'Ons Voorbeeld', 'Het Kerkelijk jaar voor School en Gezin', 'Dat zal ik eens mooi vertellen' (over de Bijbelsche geschiedenis), 'Geschiedenis van het oude testament', 'Geschiedenis van de Apostelen', alle geschreven door B. C. Kloostermans en geillustreerd door Rob Graafland. Graafland illustreerde ook godsdienstige boekjes van andere schrijvers, zoals 'Het Ezeltje van St. Antonius' door Aug. A. Boudens, 'Het Katholiek Leven' door H. G. Heijnen en J. van de Rijdt, 'De Redder', een bijbelverhaal door Marie Koenen, 'Kinderen uit den Bijbel' door dr. M. Kreuzer, 'Gods lieveling' door Zuster Hildegarde en Broeder Athanasius, 'Voor Roomsche Kleuters' (versjes) door Zuster Ma. Teresa (van de Congregatie van Schijndel). Met deze tekeningen had hij veel succes omdat ze tot de verbeelding van de kinderen spraken en hun nieuwsgierigheid prikkelden. De tekeningen voor de leerboekjes waren over het algemeen bedoeld als voorbeeld voor gedrag en houding van de leerlingen; opzet en uitvoering vonden hun wortels in pedagogische gronden. Daarenboven wist Graafland in zijn tekeningen de tekst van het lesje gestalte te geven waardoor de leerlingen de stof gemakkelijker in zich op konden nemen. "'t Gezichtsbeeld is uitgangspunt, in plaats van 't gehoorbeeld" (20).
Van 'Zien en Zeggen' door B. C. Kloostermans verschenen aanvankelijk zeven deeltjes die op Maria Hemelvaart 1914 gelijktijdig gepubliceerd werden. Maar op de feestdag van St. Jozef 1921 kwam er op verzoek van vele gebruikers een nieuw deeltje bij dat er middenin werd geschoven, deeltje vijf, zodat de laatste drie deeltjes nummers zes, zeven en acht werden (20). Ondanks de hoge kosten werden er in 1917 19.000 exemplaren van 'Zien en Zeggen' verkocht en 17.000 exemplaren van 'Roomsch Kinderleven' (20). Eind veertiger jaren bereikten deze boekjes rond de vijfentwintig herdrukken. Graafland illustreerde eveneens 'Zien en Schrijven' door Willem Wiltschut. Mathias Kemp noemde Graafland de eerste onder de betere illustratoren van de katholieke jeugdliteratuur. Behalve deze lesboekjes illustreerde Graafland ook kleuterboeken door T. Kiewiet, school- en leesboeken zoals o.a. 'Erik en Olle' door B. J. Douwes, talrijke leesboeken door andere schrijvers zoals o.a. 'De zwarte vinger' door Th. Köler, 'Stannie', 'Genezen', 'Miep-ik-ook', 'Smokkelfientje', alle vier door Zuster Ma Teresa, 'Van Koning Orgeloes en Andere vertellingen' bewerkt door Edgar, 'Een kind van Java' door D. C. Visschers; bovendien illustreerde Graafland kranten en week- en maandbladen zoals o.a. het maandblad 'Mei' voor Jong Katholiek Nederland. In deze illustraties komen de figuurtjes van zijn echtgenote Maria, zijn twee kinderen Suzanne en Charles, Suzanne's vriendinnetje Adriënne van de Boorn, en Marieke en Frans Ceulen die naast hen woonden, herhaaldelijk terug. Betreurenswaardig genoeg zijn veel originele tekeningen en schilderijen tijdens de Tweede Wereldoorlog bij het bombardement op 's Hertogenbosch verloren gegaan.
Vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog werkte Graafland een jaar lang samen met de toen bekende tekenaar en caricaturist M. Thomassen (29).
Een van de leesboeken van mevrouw Albertine Steenhoff-Smulders dat Graafland Illustreerde was 'Een Kind van 1813' (vrij naverteld door Roel Helling). Op de foto beneden de omslagtekening van 'Een Kind van 1813' poseren Rob Graafland, drie vrienden en zijn twee kinderen voor de achtergrond van deze tekening. Verkleedpartijen voor het illustreren van kinderboeken kwamen veelvuldig voor, ze gaven Graafland de gelegenheid om schetsen voor zijn illustraties te maken. Graafland had zoveel succes met zijn illustraties en kreeg zoveel opdrachten dat hij Edmond Bellefroid, een leerling van 'De klas Graafland', vroeg hem hierbij te helpen (13).
Graafland illlustreerde voor op zijn minst zeven uitgeverijen:
- Malmberg in 's Hertogenbosch: katholieke lesboekjes zoals o.a. 'Zien en Zeggen', 'Roomsch Kinderleven', 'Gods Volk', 'Ons Voorbeeld', 'Het Oude Verbond'; avonturenboeken voor de jeugd zoals o.a. 'Om 'n schat' door M. S. Gross, S. J., 'Z'n eigen weg gebaand' door Francis J. Finn S. J., 'De kinderen van Jacques d'Armagnac' door C. van Gestel, 'Een nacht in de Abruzzen' door H. Federer, 'De schat in het duivelsmeer' door B. V. Zwegers, 'De Koning van Tjilatjap' door W. van den Berg, 'Van Godfried en Mechtildis, die ter kruisvaart togen' door de Duitse Hélène Pagès, vertaald door B. C. Res (over de kinderkruistocht), 'Kinderen uit het land der zon' door M. Dolores
- N.V. Drukkerij De Spaarnestad in Haarlem: avonturenboeken voor de jeugd zoals o.a. 'Een Kind van 1813', 'Bij Oom in Indië' door M. Dolores, 'De wereldreis van Janus Bonk' door Joh. Ram, 'Heintje Hoek' door A. J. W. Brugman
- H. ten Brink in Arnhem: boeken voor de jeugd zoals o.a. 'In het Wilde Westen' door kapitein Marryat, 'Langs een omweg', 'Het trio van 't Zwaluwhuis' en 'Het Gelukskind', alle drie door mevrouw W. Blomberg-Zeeman, 'Erik en Olle' door B. J. Douwes
- G. B. van Goor & Zonen te Gouda zoals o.a. 'Frisch en Fraai', een bloemlezing van boeiende verhalen verzameld door Willem Wiltschut, 'De gulden kern' door A. Berendsen
- N. V. Uitgevers-Maatschappij v/h Paul Brand te Hilversum zoals o.a. 'Zien en Schrijven' door Willem Wiltschut
- N. V. De R. K. Boek-Centrale, Amsterdam zoals o.a. 'Bernard de Vondeling' door W. M. Dam
- W. J. Thieme en Cie te Zutphen zoals o.a. 'Klein maar dapper' door H. M. van Erp en R. Th. A. Bisschop
- Malmberg in 's Hertogenbosch: katholieke lesboekjes zoals o.a. 'Zien en Zeggen', 'Roomsch Kinderleven', 'Gods Volk', 'Ons Voorbeeld', 'Het Oude Verbond'; avonturenboeken voor de jeugd zoals o.a. 'Om 'n schat' door M. S. Gross, S. J., 'Z'n eigen weg gebaand' door Francis J. Finn S. J., 'De kinderen van Jacques d'Armagnac' door C. van Gestel, 'Een nacht in de Abruzzen' door H. Federer, 'De schat in het duivelsmeer' door B. V. Zwegers, 'De Koning van Tjilatjap' door W. van den Berg, 'Van Godfried en Mechtildis, die ter kruisvaart togen' door de Duitse Hélène Pagès, vertaald door B. C. Res (over de kinderkruistocht), 'Kinderen uit het land der zon' door M. Dolores
- N.V. Drukkerij De Spaarnestad in Haarlem: avonturenboeken voor de jeugd zoals o.a. 'Een Kind van 1813', 'Bij Oom in Indië' door M. Dolores, 'De wereldreis van Janus Bonk' door Joh. Ram, 'Heintje Hoek' door A. J. W. Brugman
- H. ten Brink in Arnhem: boeken voor de jeugd zoals o.a. 'In het Wilde Westen' door kapitein Marryat, 'Langs een omweg', 'Het trio van 't Zwaluwhuis' en 'Het Gelukskind', alle drie door mevrouw W. Blomberg-Zeeman, 'Erik en Olle' door B. J. Douwes
- G. B. van Goor & Zonen te Gouda zoals o.a. 'Frisch en Fraai', een bloemlezing van boeiende verhalen verzameld door Willem Wiltschut, 'De gulden kern' door A. Berendsen
- N. V. Uitgevers-Maatschappij v/h Paul Brand te Hilversum zoals o.a. 'Zien en Schrijven' door Willem Wiltschut
- N. V. De R. K. Boek-Centrale, Amsterdam zoals o.a. 'Bernard de Vondeling' door W. M. Dam
- W. J. Thieme en Cie te Zutphen zoals o.a. 'Klein maar dapper' door H. M. van Erp en R. Th. A. Bisschop
De Italiaanse tuin op St. Pieter
Op 21 maart 1911 verhuisde de familie Graafland van Wandre naar een grote huurwoning in de Groenstraat 151 te St. Pieter dichtbij Maastricht (vanaf 1920, Burgemeester Ceulenstraat 22). Het hoogtepunt van Graaflands scheppen en de gelukkigste periode van zijn leven waren thans aangebroken. Hij maakte zich los van de Rembrandt-bruine kleuren waarin hij tot nu toe voornamelijk geschilderd had - veel van zijn werken van de afgelopen tien jaar vernietigde hij - en hij ontwikkelde zijn eigen stijl, een romantisch impressionisme: fonkelende kleuren composities met een sterke romantische expressie die de schoonheid van het leven tot uitdrukking brachten, de mooie kant van het leven die de mens gelukkig maakt en waar men instinktief naar verlangt. De visie van Graafland is die van de zon en het licht, de levensvreugde en de levensblijheid, de liefde voor het leven. Hij is een pure romanticus - hij laat het gevoel meespreken en neemt dit in zijn schilderijen op - een colorist wiens composities uit dromerige en idyllische onderwerpen bestaan. Zijn kleurenensemble is vol weelde en schittering, men treft er zijn hartstocht voor frisse, vlammende kleuren in aan, en veel van zijn werk uit die tijd doet Italiaans aan.
Hans Redeker schreef naar aanleiding van de Rob Graafland overzichtstentoonstelling in het Cultureel Centrum te Venlo in 1975 (21): "De tentoonstelling maakt het heel duidelijk, dat uit het oeuvre, dat Graafland in die jaren maakte, een beperkt ensemble van meesterwerken zou kunnen worden geselecteerd, maar waarmee hij dan ook volstrekt apart staat binnen de Hollandse schilderkunst van zijn tijd, of zelfs binnen de Europese."
Dr. Monique Dickhaut schreef over Graaflands eigen stijl (16): "De ontwikkeling die hij tussen 1908 en 1911 doormaakte was enorm. Leek hij in 'De ijzergieterij' in 1907 nog bevreesd voor het gebruik van kleur, zijn 'Rode auto' en 'Kinderen in de wei' zijn ware explosies van kleur. De voorstellingen zijn opgebouwd uit blokvormige verftoetsen in felle kleuren, waarbij voor- en achtergrond als gelijkwaardig werden opgevat, een wijze van schilderen zoals men die kende van de divisionist Paul Signac... Het werk van Graafland blijft echter altijd comfortabel: de onderwerpen zijn ontleend aan de realiteit, het koloriet is stralend en vrolijk..."
St. Pieter was in die tijd omgeven door eenzame velden die uitliepen op de glooiende hellingen van de St. Pietersberg. Achter zijn statige woning liet Graafland volgens eigen ontwerp een uitgestrekte, uit terrassen bestaande Italiaanse tuin aanleggen. Twee levensgrote gehurkte witte stenen leeuwen op zuilen, vervaardigd door zijn vriend de beeldhouwer Frans van de Laar, gaven toegang tot de tuin. Tussen bomen en kleurige bloemperken slingerden zandpaadjes langs beelden, Griekse vazen en sierlijke smeedijzeren banken. Ook waren er enkele fonteinen waarvan de grootste beeldengroep door Frans van de Laar vervaardigd was. En dan was er nog in het midden van het laagste terras een vijver, bewaakt door vier levensgrote gehurkte witte stenen leeuwen op zuilen (24). Uitbundige feesten werden in deze tuin gehouden, zoals de gondelfeesten waarbij de feestvierders zingend en lachend in gondels op het water dobberden; de gondels had Graafland volgens Venetiaans ontwerp laten maken. Deze Italiaanse tuin is in vele van zijn werken tussen 1911 en 1919 terug te vinden. De lessen van de Zondagsschilderschool vonden van nu af aan in deze tuin plaats.
Graafland zelf schilderde dag en nacht. Zijn zoon Charles beschreef in zijn notities hoe zijn vader te werk ging. Graafland schilderde een schilderij dikwijls in één dag, maar hij kon er ook maanden of zelfs jaren over doen. Zijn geliefkoosde methode om een schilderij af te maken waar hij lange tijd niet naar had omgekeken, was om rond drie uur 's ochtends uit bed te stappen, het betreffende doek op de ezel in zijn atelier te zetten en hard te werken; tegen zonsopgang was het schilderij voltooid.
Frits Goovaerts, de zoon van de kunstschilder Henri Goovaerts, schreef aan Suzanne Graafland vijftig jaar later (22):
"Vaak zie ik de Maasvallei voor me en de akkers van de boertjes op St. Pieter, zoals dat vroeger was. Aan Charles liet ik al weten hoe jullie tuin me nog helder voor de geest staat. Die verdroomde sfeer van een nazomerdag, toen de zoetappels in het fonteintje dreven, terwijl de witte leeuwen mediterend voor zich uitkeken en het gedreun van een binnenkomende oogstwagen over de schuur van de burgemeester tot je doordrong. Het was toen nog zo onbedorven stil zonder straaljagerlawaai en bromfietsen. Wat wisten wij bovendien hoe onfris het in de wereld kan zijn. Het was een korte maar zeer mooie tijd."
Bennie Ceulen, de kleinzoon van Léon Ceulen, de laatste burgemeester van de gemeente St. Pieter en buurman van Rob Graafland, vertelde schrijver dezes het volgende over de Italiaanse tuin (23):
"... en ben al sinds mijn jeugd idolaat van uw grootvader Robert Graafland. Dat kan ik toeschrijven aan de lyrische verhalen van mijn vader Frans Ceulen over de schilder Robert Graafland en zijn prachtige Italiaanse tuin. Mijn vader en zijn zusje Marieke poseerden in hun kindertijd geregeld voor uw grootvaders illustraties voor schoolboekjes. Vandaar. Hij vertelde dan ook over uw grootmoeder, maar ook uw vader Charles en uw tante Suze, die hij heel goed gekend heeft, en kind aan huis waren op de boerderij van mijn opa... Uw grootvader bracht in zijn prachtige woning zijn topjaren als schilder door."
Charles haalde deze tuin in een toespraak aan tijdens een diner voor zijn zuster Suzanne (24): "In het midden van een ronde vijver stond een beeldengroep, om de vijver stonden geflankeerd vier massief gebeeldhouwde leeuwen op ware grootte, trots en grimmig als strenge wachters. Het water weerkaatste de stralen van de zon en vormde als het ware miljoenen flonkerende edelsteentjes... In de verte hoorde ik de basstem zingen van Joseph Joosten, begeleid door piano en gitaar; door de ijzeren poort van de tuin kwamen de leerlingen binnen van de kunstacademie om je te schilderen onder de bloembollenboom... Ik liep het huis uit en buiten op de weg bleef ik versteld staan. Voor me op een levensgroot paard zat Napoleon, zijn hand in zijn vest zoals hij altijd deed, en naast hem een meisje dat gekleed was in een lange gele jurk met veel kant en een brede luifelhoed op haar hoofd; gouden krullen vielen over haar schouders. Ze zag er lief maar verschrikt uit. Toen zag ik dat jij 't was Suze. Ik keek de andere kant van de weg op, en begreep de ontsteltenis, want daar kwamen boeren aan met lansen, hooivorken en zeisen die steeds 'Revolutie' schreeuwden.
'Suze', riep ik, 'wat betekent dit allemaal?'
'Stil', zei jij toen, 'we spelen het kind van 1813. Pake staat te tekenen op het balkon.'
Ik keek naar boven en waarachtig, Pake tekende op verschillende vellen papier schetsen om de situaties zo vlug mogelijk vast te leggen."
Andere kunstenaars verzamelden zich rond Graafland, zoals de kunstschilders Jules Brouwers, Guillaume Eberhard, Henri Goovaerts, Herman Gouwe, Chris Hammes, Charles Hollman (die eveneens de cello bespeelde), Han Jelinger en Willem van Konijnenburg; de beeldhouwer Frans van de Laar, de schrijver Fons Olterdissen, de schilder en fotograaf Herman Bopp; de dirigent van het Maastrichter Stedelijk Orkest, Henri Hermans, en de operazanger Joseph Joosten, bariton, zanger van de opera's te Lyon, Dijon, Antwerpen en Luik. Graaflands huis op St. Pieter werd een ontmoetingsplaats voor kunstenaars en studenten. 's Avonds door de week en zondagmiddag en zondagavond werd er bij Graafland op St. Pieter hartstochtelijk gediscussieërd over kunst, Maastricht en van alles en nog wat, en ook werden er enthousiaste muziekavonden gehouden. Het harmonium werd dan onder de appelboom geplaatst, en Henri Hermans begeleidde Joseph Joosten die een aria uit de Faust zong ten overstaan van genietende vrienden en leerlingen; Charles Hollman speelde cello, en Graafland, een tenor met een aangename stem, zong liederen uit de Schöpfung van Haydn en droeg gedichten van Schubert voor.
Graafland was zeer gesteld op muziek. Tijdens het schilderen speelde een pianola waarvoor elke week nieuwe rollen met klassieke componisten werden bezorgd; Bach, Beethoven, Mozart, Tschaikowsky en in het bijzonder Haydn hadden zijn voorkeur.
Behalve bij Graafland thuis waren er nog twee andere plaatsen waar vrienden en leerlingen regelmatig samenkwamen: op het atelier van Henri Jonas eveneens op zondagavond, en in Café Suisse op het Vrijthof te Maastricht waar ze bekend stonden als 'De bende van de Suisse'.
Herman Gouwe, afkomstig uit Alkmaar, schreef in zijn niet-gepubliceerde autobiografie (25) dat hij Limburg voor de eerste keer in zijn academietijd bezocht had toen hij tijdens een vakantie in Gulpen werkte (p. 18). Enkele jaren later keerde hij terug naar Gulpen en ontmoette Graafland in Maastricht, zijn tijdgenoot en mede-student op de Academie te Amsterdam, die hem bij zijn vrienden in Café Suisse introduceerde (p. 19). In het voorjaar 1911 logeerde Gouwe bij afspraak bij de familie Graafland en werd hij lid van de Limburgsche Kunstkring (p. 19 en p. 20). Daarna logeerde hij in de zomermaanden dikwijls bij Graafland waar hij zijn pied-à-terre had. Charles Graafland schreef in zijn notities dat de bagage die Gouwe voor zijn verblijf vooruit zond, bestond uit een groot, goed ingepakt lucifersdoosje met kam, tandpasta en tandenborstel. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, 28 juli 1914, werden de grenzen gesloten en Gouwe, die in Eben-Emael woonde, België, vertrok naar Maastricht met de bedoeling enkele dagen bij Graafland te logeren om naar een woning uit te kijken. Deze 'enkele dagen' liepen uit op ongeveer anderhalf jaar (1) (41), tot februari of maart 1916. Want in maart 1916 vertrok Gouwe met het stoomschip Tubantia via Londen naar Portugal waar hij nooit is aangekomen. Het schip werd in de nacht van 15 op 16 maart in het Kanaal getorpedeerd en de in sloepen rondzwalkende schipbreukelingen werden in de vroege ochtend door boten gered en naar huis gebracht (p. 21). Veertig jaar later herinnerde Charles zich hoe tijdens de Eerste Wereldoorlog hij, zijn vader en Gouwe samen op een heuvel dichtbij Maastricht naar de bombardementen in België gingen kijken. Gouwe schreef over Graafland in zijn niet-gepubliceerde autobiografie: "... hij woonde in een groot en mooi huis aan de buitenkant van Maastricht op St. Pieter... hij was erg populair en hij had een luchtige philosofische trek in zijn karakter en zijn schilderijen straalden vreugde uit (p. 20)."
Gouwe woonde vanaf 1927 in Tahiti, en in zijn niet-gepubliceerde autobiografie schreef hij over zijn ontmoeting met mevrouw Suzanne Twaalfhoven-Graafland bij zijn eerste en laatste bezoek aan Nederland in 1959: "Ik had mevrouw Twaalfhoven gekend vanaf haar prille jeugd want zij was de dochter van mijn vriend en collega Graafland te Maastricht bij wie vroeger altijd mijn pied-à-terre was als ik in de zomer naar Limburg kwam (p. 79)." En: "Aan de wand [bij Twaalfhoven-Graafland] hing een groot schilderij, 'Ploegende paarden' dat had ik vroeger eens voor mijn vriend Graafland gemaakt (p. 80)." Dit schilderij was een dank je wel voor de anderhalve jaar lang genoten gastvrijheid. Suzanne Graafland en Herman Gouwe voerden een briefwisseling met elkaar tot aan de dood van Gouwe in 1965 (26), en Suzanne organiseerde regelmatig tentoonstellingen voor hem met schilderijen die Gouwe haar vanuit Tahiti in kratten opstuurde.
Graafland zelf schilderde dag en nacht. Zijn zoon Charles beschreef in zijn notities hoe zijn vader te werk ging. Graafland schilderde een schilderij dikwijls in één dag, maar hij kon er ook maanden of zelfs jaren over doen. Zijn geliefkoosde methode om een schilderij af te maken waar hij lange tijd niet naar had omgekeken, was om rond drie uur 's ochtends uit bed te stappen, het betreffende doek op de ezel in zijn atelier te zetten en hard te werken; tegen zonsopgang was het schilderij voltooid.
"Vaak zie ik de Maasvallei voor me en de akkers van de boertjes op St. Pieter, zoals dat vroeger was. Aan Charles liet ik al weten hoe jullie tuin me nog helder voor de geest staat. Die verdroomde sfeer van een nazomerdag, toen de zoetappels in het fonteintje dreven, terwijl de witte leeuwen mediterend voor zich uitkeken en het gedreun van een binnenkomende oogstwagen over de schuur van de burgemeester tot je doordrong. Het was toen nog zo onbedorven stil zonder straaljagerlawaai en bromfietsen. Wat wisten wij bovendien hoe onfris het in de wereld kan zijn. Het was een korte maar zeer mooie tijd."
"... en ben al sinds mijn jeugd idolaat van uw grootvader Robert Graafland. Dat kan ik toeschrijven aan de lyrische verhalen van mijn vader Frans Ceulen over de schilder Robert Graafland en zijn prachtige Italiaanse tuin. Mijn vader en zijn zusje Marieke poseerden in hun kindertijd geregeld voor uw grootvaders illustraties voor schoolboekjes. Vandaar. Hij vertelde dan ook over uw grootmoeder, maar ook uw vader Charles en uw tante Suze, die hij heel goed gekend heeft, en kind aan huis waren op de boerderij van mijn opa... Uw grootvader bracht in zijn prachtige woning zijn topjaren als schilder door."
'Suze', riep ik, 'wat betekent dit allemaal?'
'Stil', zei jij toen, 'we spelen het kind van 1813. Pake staat te tekenen op het balkon.'
Ik keek naar boven en waarachtig, Pake tekende op verschillende vellen papier schetsen om de situaties zo vlug mogelijk vast te leggen."
Graafland was zeer gesteld op muziek. Tijdens het schilderen speelde een pianola waarvoor elke week nieuwe rollen met klassieke componisten werden bezorgd; Bach, Beethoven, Mozart, Tschaikowsky en in het bijzonder Haydn hadden zijn voorkeur.
Behalve bij Graafland thuis waren er nog twee andere plaatsen waar vrienden en leerlingen regelmatig samenkwamen: op het atelier van Henri Jonas eveneens op zondagavond, en in Café Suisse op het Vrijthof te Maastricht waar ze bekend stonden als 'De bende van de Suisse'.
Gouwe woonde vanaf 1927 in Tahiti, en in zijn niet-gepubliceerde autobiografie schreef hij over zijn ontmoeting met mevrouw Suzanne Twaalfhoven-Graafland bij zijn eerste en laatste bezoek aan Nederland in 1959: "Ik had mevrouw Twaalfhoven gekend vanaf haar prille jeugd want zij was de dochter van mijn vriend en collega Graafland te Maastricht bij wie vroeger altijd mijn pied-à-terre was als ik in de zomer naar Limburg kwam (p. 79)." En: "Aan de wand [bij Twaalfhoven-Graafland] hing een groot schilderij, 'Ploegende paarden' dat had ik vroeger eens voor mijn vriend Graafland gemaakt (p. 80)." Dit schilderij was een dank je wel voor de anderhalve jaar lang genoten gastvrijheid. Suzanne Graafland en Herman Gouwe voerden een briefwisseling met elkaar tot aan de dood van Gouwe in 1965 (26), en Suzanne organiseerde regelmatig tentoonstellingen voor hem met schilderijen die Gouwe haar vanuit Tahiti in kratten opstuurde.
De mooie kant van het leven
Het huwelijk van Rob en Maria was een gelukkig huwelijk en beiden besteedden veel aandacht en tijd aan de kinderen, zij deden veel voor hen, alhoewel, zoals Charles in zijn notities opmerkte, het zuinig aan moest. Suzanne en Charles hadden een bijzonder prettige jeugd, ze beleefden een idyllische periode van hun leven. Het was alsof de uitgestrekte terrassen-tuin met stenen leeuwen, beelden en gebeeldhouwde fonteinen, de steile stenen trap naar het lagere terras met een grote ronde vijver bewaakt door vier levensgrote gehurkte witte stenen leeuwen op zuilen, en de Italiaanse gondels dobberend in een grote vijver, uit een sprookjesboek waren ontsnapt. En Rob was een leuke en vrolijke vader. Zo had hij in zijn tuin een houten huisje laten bouwen waar de kinderen met hun vriendjes konden spelen en waar ze, zoals Charles in zijn notities schreef, 'dolle pret' hadden, en vooral als het regende. Hun buurman, Léon Ceulen, de laatste burgemeester van St. Pieter, woonde met zijn familie op de boerderij De Winhof, en ook daar vermaakten Suzanne en Charles zich kostelijk met Marieke en Frans die van hun leeftijd waren. Als Graafland illustraties voor een kinderboek nodig had, organiseerde hij dikwijls verkleedpartijen om sketches op papier te maken terwijl zijn modellen een bepaalde scène uitbeeldden, en Suzanne en Charles waren dol op verkleedpartijen en acteren. Tijdens de weken vóór Sinterklaas organiseerden Rob en Maria allerlei leuke evenementen voor Susanne en Charles. Graafland ruilde schilderijen voor dozen wijn en ook voor geweren, en Charles, zo jong als hij was, bezat een grote kollektie geweren waaronder een olifantengeweer (alle door de Duitsers in 1940 geconfiskeerd). In een hoekje van de Italiaanse tuin mochten hij en zijn vriendjes op doelen schieten die vóór een schutting waren geplaatst. Suzanne poseerde regelmatig met of zonder een vriendinnetje voor de Zondagsschilderschool en voor iedere keer kreeg ze één cent van de leerlingen, en van tijd tot tijd een doos bonbons of pralines. Haar broertje vond dat maar zo zo, maar ja, hij poseerde ook niet. Gelukkig kon Charles af en toe poseren en kreeg ook hij één cent (voor drie centen kon hij een kleine reep chocolade kopen). Snip, de hond, leverde Suzanne en Charles elke dag bij hun school in Maastricht af, haalde bij een winkel de krant op en draafde vrolijk terug naar huis met de krant tussen zijn tanden geklemd. En op 18 september 1919 mochten de kinderen met de Franse piloot Duchereux in zijn vliegtuig opstijgen, waarvan de dubbele vleugels met ijzeren staven aan elkaar vastzaten. De kinderen moesten een hoge ladder opklimmen, en na zich in de nauwe open cockpit gepropt te hebben werd er een kwartier lang over Maastricht en omgeving gevlogen, tot grote verrukking en hilariteit van Suzanne en Charles die na de landing glunderend van de ladder naar beneden stormden. Veertig jaar later glunderde Charles nog steeds toen hij dit avontuur in geuren en kleuren aan zijn kinderen vertelde. Kortom, gedurende deze periode genoot de familie Graafland met volle teugen van de mooie kant van het leven.
Henri Jonas
Een van de leerlingen die op het Stadsteekeninstituut de aandacht van Graafland trok was Henri Jonas, een jongeman die op een fabriek werkzaam was. Graafland herkende zijn bijzonder talent en nam hem in zijn Zondagsschilderschool op. Tijdens zijn reis naar Amerika waren Jonas en zijn vrouw Netteke gasten (28) op Villa Aldegonda. Later na zijn terugkomst nodigde Graafland de twee uit om op Villa Aldegonda te komen wonen opdat hij Jonas een speciale opleiding kon geven; daartoe richtte hij een atelier voor hem in. Het was slechts voor korte tijd, van maart 1907 tot augustus 1907. In zijn boek 'Het leven van Henri Jonas' beweert Jacques Pirson dat vanwege afwijkende artistieke opvattingen beide karakters met elkaar in botsing kwamen (43), dit is echter onjuist. Graafland respekteerde en moedigde de afwijkende artistieke opvattingen van zijn leerlingen aan, Pirson zelf bevestigt dit nota bene op p. 118. Hadden beide mannen inderdaad gebotst over hun artistieke opvattingen, dan zou dat het einde zijn geweest voor de opleiding van Jonas; het tegendeel is echter waar. Henri Jonas werkte tien jaar lang onder leiding van Rob Graafland, hetgeen culmineerde in een studiebeurs voor Jonas waar Graafland bij de gemeente Maastricht voor gepleit had.
Op dezelfde bladzijde beweert Pirson ten onrechte dat vanwege deze zogenaamde botsing het echtpaar Jonas Villa Aldegonda uit moest, en "... dat het echtpaar Jonas reeds in de winter van datzelfde jaar (1907) ging verhuizen naar een minder goede buurt". De reden dat Jonas en Netteke niet langer in de villa konden blijven was dat de familie Graafland er ook niet meer kon blijven. Rond die tijd kampte Graafland met ernstige financiële problemen waardoor hij gedwongen was de villa op te geven. Op 2 september 1907 verhuisde de familie Graafland naar België.
Over het reusachtige schilderij 'Trajectum ad Mosam' geschilderd door Jonas beweert Pirson dat het bijna de vriendschap van zijn leermeester had gekost, maar ook dit is onjuist. Als ervaren leraar en als kunstenaar liet hij zijn leerlingen vrij in hun kunst. Pirson vermeldt niét dat van december 1915 tot januari 1916 'Trajectum ad Mosam' dank zij Graafland op Sint-Lucas te Amsterdam werd tentoongesteld, en ook niet dat Jonas het doek na afloop van de tentoonstelling aan Graafland schonk als een dank je wel voor al de moeite die deze zich voor zijn opleiding had getroost.
Opgemerkt dient te worden dat het boek van Pirson geen bronvermelding heeft.
Tentoonstellingen (27)
Rob Graafland begon te exposeren op 29 oktober 1908 in de Larensche Kunsthandel te Amsterdam, hij was 33 jaar oud. De reden voor deze lokatie was dat hij zich niet meer alleen tot Maastricht wilde beperken. Voordien had hij nooit geëxposeerd, want in 1911 schreef hij aan de befaamde kunstcriticus Albert Plasschaert dat hij in het Zuiden tien jaar volkomen geisoleerd had gezeten, en: "Al mijn werk vernietigde ik, totdat ik moest exposeren, dat is ongeveer twee jaar geleden." Wel werden er doeken op zijn ateliers verkocht. Het schilderij 'Le cygne méchant' dat in 1908 in de Larensche Kunsthandel werd tentoongesteld, imponeerde de jury van de schildersvereniging Sint-Lucas te Amsterdam dusdanig dat zij Graafland in 1909 uitnodigden om lid van hun vereniging te worden (28).
Graafland exposeerde voor de eerste keer met Sint-Lucas in het Stedelijk Museum te Amsterdam van 11 april tot 16 mei 1909, zijn bijdrage was 'Le cygne méchant'. Op deze tentoonstelling introduceerde hij Guillaume Eberhard bij Sint-Lucas. Enkele mede-exposanten waren: Leo Gestel, A. H. Gouwe, C. H. Hammes, J. H. Jurres, Gerrit Willem Knap (een vriend van Graafland), Piet Mondriaan, Martin Monnickendam en Jan Sluyters.
In juli 1909 was Graafland met o.a. 'Gezicht op de Maasbrug' vertegenwoordigd op de Tentoonstelling van oude en nieuwe Maastrichtse Kunst en Kunstnijverheid (29).
Behalve lid van Sint-Lucas was Graafland van 1907-1913 ook lid van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae te Amsterdam. Hij nam slechts aan één tentoonstelling deel, namelijk in april en mei 1909 aan de tentoonstelling van kunstwerken vervaardigd door leden der maatschappij, met het werk 'Secrèt de Fleurs' (30).
Op zondag 20 februari 1910 vond de opening plaats van de eerste tentoonstelling van de Limburgsche Kunstkring in de Dominicanenkerk te Maastricht (zie De Limburgsche Kunstkring) (29).
Twee maanden later, van 24 april tot begin juni 1910, nam Graafland opnieuw deel aan een tentoonstelling met Sint-Lucas in het Stedelijk Museum, ditmaal met 'Picknick', 'Japanse Parasol' en 'Mijmering'. Onder de mede - exposanten bevonden zich Leo Gestel, A. H. Gouwe, C. H. Hammes, Ferdinand Hart Nibbrig, J. H. Jurres, Gerrit Willem Knap, Piet Mondriaan, Martin Monnickendam en Jan Sluyters. De kritieken over Graafland waren zeer gunstig. Professor Dake, Graaflands leermeester aan de Rijksacademie te Amsterdam, schreef over hem: "Het grote schilderij 'Picknick' is werkelijk van buitengewoon talent en een revelatie voor mij, die de schilder enkele jaren geleden onderwijs gaf."
Van 16 oktober tot 1 november 1910 verscheen Graafland met verschillende werken op de tentoonstelling van de 's Hertogenbossche Kunstkring, waaronder 'La petite nacelle' (29).
En in november 1910 nam Graafland deel aan een tentoonstelling van Sint-Lucas in de Militiezaal te Amsterdam waarop aquarellen werden tentoongesteld (29).
In 1911 nam Graafland deel aan twee tentoonstellingen met Sint-Lucas in het Stedelijk Museum te Amsterdam.
Op de eerste tentoonstelling van 30 april tot 11 juni exposeerde Graafland met 'Chanson d'autre fois', 'Idylle', 'Le jardin du chateau', 'Lente en liefde' en 'Rode auto'. Tevens was er een schets van 'Rode auto' waarover de recensent van De nieuwe courant schreef dat het een zeer goede schets was, dat hij hoopte dat Graafland het voltooien zou, en: "Het gevaarte staat zo kostelijk in de boschomgeving opgelost, dat het heelemaal niet meer is een symbool van het ultra moderne (29)." Het kleine paneeltje 'Rode auto' trok vanwege de weelde van kleuren enorme belangstelling. Het tijdschrift De Kunst vond 'Rode auto' een prachtig brokje kleur. Een onbekend dagblad schreef: "Robert Graafland streeft Monticelli na. Evenals die beroemde meester van sappige fantastische kleuren maakt hij mooie roden, blauwen en groenen en weeft daartussen warme tonen." Ook De Telegraaf trok een vergelijking tussen Graafland en Monticelli. Het feit dat een auto werd afgebeeld was op zich al opmerkelijk (de eerste auto in Nederland reed in 1896). Enkele mede-exposanten waren: Julius Brouwer, Leo Gestel, A. H. Gouwe, C. H. Hammes, Ferdinand Hart Nibbrig, Gerrit Willem Knap, Martin Monnickendam, Jan Sluyters en Willem Weissenbruch. De heren Kwik en Selassi, de laatste voormalig direkteur van het Bonnefantenmuseum te Maastricht, gaven op 5 juli 1977 hun visie over 'Rode auto' in een Tekst diaklankbeeld Bonnefantenmuseum 1977 tentoonstelling: "Rode auto is een schilderij dat zelfs internationaal gezien voor die tijd van belang is. In dit werk bereikt de kleur een grotere zelfstandigheid dan in welk later schilderij ook van Graafland."
De tweede tentoonstelling van Sint-Lucas in het Stedelijk Museum te Amsterdam liep van 17 december 1911 tot 16 januari 1912. De bijdragen van Graafland waren 'Kindje' (pastelstudie), 'Herinnering Versailles' (pastelschets), 'Borduurster' (pastelschets) en 'Studie voor schilderij' (rood-krijttekening). Ook Guillaume Eberhard was weer aanwezig. Enkele andere kunstenaars waren Leo Gestel, A. H. Gouwe, C. H. Hammes, Martin Monnickendam en Jan Sluyters.
Twee maanden vóór de tweede tentoonstelling opende de Larensche Kunsthandel te Amsterdam op zondag 29 oktober 1911 een tentoonstelling van de jongste stroming in de Nederlandse schilderkunst, waaronder Rob Graafland met 'Avondfeest' en een groot landschap 'Lente'. De Maasbode merkte bewonderend de kleine lampions in 'Lente' op (29).
In mei 1912 vond de jaarlijkse tentoonstelling van Sint-Lucas plaats. La Gazette de Hollande schreef dat de tentoonstelling te zien was in de Résidence Biesing (Hoge Wal); Graafland exposeerde met 'Un coin de parc' (29).
Datzelfde jaar, 1912, werd Graafland uitgenodigd voor deelname aan de Exposition Internationale Musée Municipale in het Stedelijk Museum te Amsterdam (zie Twee onderscheidingen).
Woensdag 3 september 1913 was de opening van een groepententoonstelling in de Larensche Kunsthandel te Amsterdam waaraan elf kunstenaars deelnamen, onder wie Graafland met enkele romantische doekjes en een groot damesportret (29).
Graafland introduceerde Jonas bij Sint-Lucas in het Stedelijk Museum te Amsterdam op de schets- en studietentoonstelling van 21 december 1913 tot 21 januari 1914. Eberhard nam eveneens deel en Graafland verscheen met vijf werken; het aantal bijdragen van Jonas en Eberhard is niet bekend (29).
De tweede keer dat Jonas en Graafland met Sint-Lucas in het Stedelijk Museum exposeerden was van 3 mei tot 9 juni 1914; Graafland bracht slechts één schilderij: 'Meisjes in de zon' (in krantenartikelen van die tijd ook wel genoemd 'Juffertjes in 't Groen'). Het aantal bijdragen van Jonas is niet bekend.
In juli 1914 werd in de Larensche Kunsthandel te Amsterdam een tentoonstelling geopend met een groot aantal kunstenaars, Graafland was één van de deelnemenden (29).
De tweede en laatste keer dat Graafland, Eberhard en Jonas samen met Sint-Lucas in het Stedelijk Museum exposeerden vond plaats op de tentoonstelling van december 1915 tot januari 1916; Graafland exposeerde met zeven werken. Jonas trok ieders belangstelling met het reusachtige doek 'Trajectum ad Mosam' dat hij na afloop van de tentoonstelling aan Graafland schonk, uit dankbaarheid voor al de hulp, moeite en inspanningen die deze zich voor hem getroost had en zonder wie hij, zoals hijzelf later in zijn leven erkende, op het gebied van de schilderkunst niet zou hebben bestaan.
Het Algemeen Handelsblad van 13 oktober 1939 vermeldde dat op één van genoemde vier tentoonstellingen met Sint-Lucas waaraan Graafland en Eberhard deelnamen, hen een erewand was toegewezen (29).
Graafland achtte het noodzakelijk dat Jonas zijn studies aan de Rijksakademie in Amsterdam zou voltooien en daarom vroeg hij bij de gemeente Maastricht een studiebeurs voor hem aan. Dit werd in 1917 goedgekeurd en datzelfde jaar nog vertrok Jonas naar Amsterdam.
Op een schetsen-tentoonstelling in 1916 te Amsterdam werd in de grote zaal de ereplaats geschonken aan een levensgrote schets van 'Levensvreugde' door Graafland. Jean van der Voort schreef "... om zijne bekoorlijke oorspronkelijkheid en verfijnde kleurenweelde" (7). Volgens P. P. J., een vriend van Graafland die na diens overlijden een ingezonden brief in de Limburger Koerier van 3 mei 1940 zou publiceren, hingen er ongeveer 400 doeken van de meest bekende kunstenaars uit alle delen van Nederland. De Maasbode noemde het werk van Graafland "heel bijzonder".
Van 3 september tot 17 september 1916 vond een keuze tentoonstelling van de 's Hertogenbossche Kunstkring plaats waarvoor Graafland een uitnodiging ontving (zie Twee onderscheidingen).
In april 1917 exposeerde Graafland op de eerste tentoonstelling van de Nederlandsche Kunstkring te ‘s Gravenhage, andere deelnemers waren o.a. A. H. Gouwe en W. Maris (29). Graaflands bijdragen zijn onbekend.
Mathias Kemp, een leerling van 'De klas Graafland', schreef in het voorwoord van de catalogus voor de retrospectieve Rob Graafland tentoonstelling in het Bonnefantenmuseum in november 1956 te Maastricht (15): "Hij is een der eerste Limburgers waarmee het zo verwende noorden des lands kan kennis maken en hij is er begroet als schilder der zonnigheid."
In die tijd was het als zuiderling buitengewoon moeilijk om in het Noorden aan tentoonstellingen deel te nemen. De grote afstand en de beperkte vervoermiddelen schiepen talrijke problemen. Graafland werd hiermee gekonfronteerd toen hij in Amsterdam begon te exposeren. Hij loste ze op door zijn werken in omvangrijke houten kratten te verpakken en per N.V. Janssenbooten naar Amsterdam te verzenden.
Het Algemeen Handelsblad van 13 oktober 1939 vermeldde dat op één van genoemde vier tentoonstellingen met Sint-Lucas waaraan Graafland en Eberhard deelnamen, hen een erewand was toegewezen (29).
Vereeniging van kunstenaren der Idee
Op 28 september 1911 vormde een groep schilders een vereniging waarvan de leden streefden naar de uitbeelding in kunst van wat het diep wezenlijke, de idee der dingen is, en zij stelden zich ten doel dat streven naar binnen toe te bevorderen en naar buiten waardering te doen vinden (29). De leden waren Gerard J. de Boer, A. H. Gouwe, Rob Graafland, Jan Heijse, J. H. Jurres, P. Cornelis de Moor, Gust van de Wall Perné en G. Westermann.
De Limburgsche Kunstkring
In de Limburger koerier van 7 april 1931 staat een korte en accurate beschouwing van hoe de Limburgsche Kunstkring tot stand kwam.
"Aanvankelijk was hij opgericht met de bedoeling een kleine vriendenkring te stichten, die hun werk door kleine zelf georganiseerde tentoonstellingen trachtte van de hand te doen. Hiertoe werd de eerste stoot gegeven door Jhr. Rob Graafland. Die kleine vriendenclub groeide uit, er was leiding noodig en deze werd in handen gesteld van Paul Brouwers z.g.
De tweede periode van meerderen bloei werd in 1917 ingeluid door Paul Hustinx. In deze periode werden ook kunstlievende leden toegelaten, waarvan er in dat jaar 50 konden worden genoteerd.
De derde periode kwam onder de leiding van Jhr. Rob Graafland; in deze periode werden voor het eerst stappen gedaan om een eigen expositie ruimte te verkrijgen.
In de volgende periode wist men onder leiding van Victor Smeets van het Gemeentebestuur te verkrijgen, dat aan den Limburgsche Kunstkring 't gebouw op het Vrijthof werd afgestaan als museum."
Hieraan moet worden toegevoegd dat Rob Graafland de eerste twee jaar 1e Sekretaris was.
In 1910 kwam de Limburgsche Kunstkring tot stand samen met Jan Bakhoven, Guillaume Eberhard, Rob Graafland, Henri Jonas, Johannes van der Kooij, Jos Narinx en Vic Reinders. Herman Gouwe werd in 1911 lid volgens zijn niet-gepubliceerde autobiografie (25). De openingsdag van de eerste tentoonstelling viel op zondag 20 februari 1910 in de Dominicanenkerk te Maastricht, de tentoonstelling duurde tot 6 maart (29). Ongeveer tweehonderd schilder- en beeldhouwwerken van negen leden der vereniging werden bijeen gebracht: Herman Bopp, Jules Brouwers, Guillaume Eberhard, Henri Goovaerts, Robert Graafland, W. A. van Konijnenburg (die tijdelijk in Meerssen woonde), Reymans, G. Windt, en beeldhouwwerk door Frans van de Laar. Graafland exposeerde met een vijftigtal schilderijen waaronder 'Picknick', 'Japanse parasol' en 'Mijmering'. Ook kwam hij met pentekeningen en een aquarel 'Brug' voor de dag. Door hun prachtige kleuren en hun romantische inhoud stonden de schilderijen in het middelpunt van de belangstelling.
De Limburgsche Kunstkring groeide uit tot een trefcentrum van kunstenaars die elkaar inspireerden, Limburg in het Noorden vertegenwoordigden en talentvolle jongeren opvingen, kortom, die verzekerden dat het jonge kunstenaarschap in Maastricht niet alleen vaste voet zou krijgen maar ook wortel zou schieten.
Het is zeer wel mogelijk dat Sint-Lucas een inspiratie voor Graafland is geweest. Mathias Kemp schreef in zijn “In Memoriam Robert Graafland” (37) dat Graafland als de oprichter van de Limburgsche Kunstkring kan worden beschouwd, en H. J. H. Schurgers stelde vast dat Graafland het initiatief hiertoe heeft gehad (31). De Nieuwe Venlosche courant van 7 april 1931 berichtte: "Jhr. Rob Graafland heeft twintig jaar geleden het initiatief genomen tot de oprichting ten einde den kunstenaars een betere gelegenheid te geven tot exposeren en verkoopen."
Rond deze tijd was Graafland eveneens voorzitter van de afdeling Beeldende Kunsten der Sociëteit Momus te Maastricht. Op zaterdag 13 juli 1918 werd in de Redoutezaal te Maastricht een Voordracht met Lichtbeelden gehouden, aangekondigd als Beschouwingen over architectuur in verband met de RijksAcademie-prijsvraag.
“Namens Het Bestuur van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg
“Namens het Bestuur van de Limburgsche Kunstkring
“Namens de Afd Beeldende Kunsten der Sociëteit Momus
(Ondertekend door)
De voorzitter Jhr. Rob Graafland (29).”
“Namens Het Bestuur van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg
“Namens het Bestuur van de Limburgsche Kunstkring
“Namens de Afd Beeldende Kunsten der Sociëteit Momus
(Ondertekend door)
De voorzitter Jhr. Rob Graafland (29).”
Twee onderscheidingen
In 1912 viel Graafland een grote onderscheiding ten deel. Uitgenodigd voor deelname aan de Exposition Internationale Musée Municipale in het Stedelijk Museum te Amsterdam, van 13 april tot juli, werd hem de bronzen medaille van de Stad Amsterdam toegekend voor zijn schilderij 'Lezend meisje' ('Liseuse'), een meisje in een witte japon liggend op een geel divankleed (29). Het schilderij werd op de tentoonstelling verkocht en is sindsdien spoorloos verdwenen. Korte tijd later waren prentbriefkaarten van dit schilderij bij boekhandels over het gehele land verkrijgbaar. De expositie was groots opgezet met olieverf schilderijen uit Nederland en 16 andere landen, waaronder België (30), Duitsland (61), Engeland (44), Frankrijk (80), Hongarije (42) en Italië (53); beeldhouwkunst uit 13 landen (inclusief Nederland); aquarellen en pastels uit 14 landen (inclusief Nederland), en prenten en tekeningen eveneens uit 14 landen (inclusief Nederland). Enkele Nederlandse mede-exposanten van de olieverf schilderijen waren professor Carel L. Dake (Rob Graaflands leermeester op de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam), Isaac Israels, J. H. Jurres, Gerrit Willem Knap, H. W. Mesdag, Martin Monnickendam, Ferdinand Hart Nibbrig en Jan Sluyters.
Geintrigeerd door Graaflands inzendingen besloten professor C. L. Dake en twee hoogleraren aan de Amsterdamse akademie, P. H. van Moerkerken en J. H. Jurrus, naar Maastricht te reizen om zich op de hoogte te stellen van de ontwikkeling der beeldende kunsten aldaar. Een warm welkom wachtte hen bij Graafland op St. Pieter.
Eind juni 1916 werd Graafland door de 's Hertogenbossche Kunstkring uitgenodigd om twee maanden later, van 3 tot 17 september, aan een keuze tentoonstelling in 's-Hertogenbosch deel te nemen. Het zou plaatsvinden in de zaal Rooswinkel, en "... de exposanten moeten ieder uitkomen met minstens één doek, dat in Nederland nimmer in het publiek is tentoongesteld" (29). Voor zijn twee bijdragen 'Levensvreugde' en 'Meisjes in de zon' werd hem de Gouden Medaille toegekend, uitgeloofd door de burgemeester van 's Hertogenbosch, jhr. P. J. van der Does de Willebois. 'Levensvreugde' kreeg een ereplaats in de zaal vanwege de aantrekkelijke originaliteit en fijne kleurenweelde. De Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant schreef op 9 september 1916: "Rob Graafland brengt met 'Levensvreugde' en 'Meisjes in de zon', maar zeker met het eerste zijn bekorende romantiek. Als dingen van kostbaar bezit heeft de schilder de fijn getoetste kopjes in de zware verf gevat, hetgeen iets afzonderljks geeft aan het blanke vleesch. Zijn beste inzending is 'Levensvreugde'." En de Limburger Koerier schreef op 2 september 1916 over 'Levensvreugde': "Het is een kleurrijk getint tafereel, waarin de schilder den vrijen loop aan zijne artistieke fantasie heeft gelaten".
Dolf van Engelen, de sekretaris van de 's Hertogenbossche Kunstkring, telegrafeerde Graafland op 1 september om hem met deze onderscheiding te feliciteren, waarop het nieuws zich als een lopend vuurtje door Maastricht verspreidde. Diezelfde avond nog verzamelde zich een grote menigte bewonderaars voor Graaflands huis, en de fanfares van Maastricht en St. Pieter brachten hem in zijn tuin een uitbundige serenade. Jaren later herinnerde Charles zich nog met plezier hoe zijn vader na de serenade alle aanwezigen bij zich thuis uitnodigde om dit gedenkwaardige feit met enkele borrels te komen vieren, fanfare en bewonderaars, en hoe hij, Charles, elf jaar oud, de volgende ochtend alle lege flessen in huis en tuin mocht oprapen, bij de winkels inleveren en het statiegeld houden. Twee dagen later, op zondag 3 september, mocht Graafland op een plechtigheid in 's-Hertogenbosch de Gouden Medaille in ontvangst nemen.
Dolf van Engelen, de sekretaris van de 's Hertogenbossche Kunstkring, telegrafeerde Graafland op 1 september om hem met deze onderscheiding te feliciteren, waarop het nieuws zich als een lopend vuurtje door Maastricht verspreidde. Diezelfde avond nog verzamelde zich een grote menigte bewonderaars voor Graaflands huis, en de fanfares van Maastricht en St. Pieter brachten hem in zijn tuin een uitbundige serenade. Jaren later herinnerde Charles zich nog met plezier hoe zijn vader na de serenade alle aanwezigen bij zich thuis uitnodigde om dit gedenkwaardige feit met enkele borrels te komen vieren, fanfare en bewonderaars, en hoe hij, Charles, elf jaar oud, de volgende ochtend alle lege flessen in huis en tuin mocht oprapen, bij de winkels inleveren en het statiegeld houden. Twee dagen later, op zondag 3 september, mocht Graafland op een plechtigheid in 's-Hertogenbosch de Gouden Medaille in ontvangst nemen.
Het station van Maastricht
Het is niet zo dat Graafland zich vanaf 1911 in zijn Italiaanse tuin terugtrok en zich alleen aan zijn schilder en onderwijs aktiviteiten overgaf, integendeel. Hij was o.a. stedebouwkundig geinteresseerd, in de veranderingen die in Maastricht plaatsvonden, en zelfs toen hij ernstig ziek was gaf hij zich daar met hart en ziel aan over (zie Andere aktiviteiten).
Zo had hij al vóór 1913 fel de plannen aangevallen voor de bouw van het station in Wijck zoals het thans bestaat, ontworpen door ir. G. W. van Heukelom. Door het station dwars te bouwen kon Maastricht zich niet in de richting Scharnerweg ontwikkelen aangezien de verkeerswegen naar Holland, België en Duitsland - de verschillende toegangswegen tot Maastricht - afgesloten zouden worden. In plaats daarvan pleitte Graafland heftig voor de aanleg van het station zodanig dat Maastricht zich in de richting Scharnerweg zou kunnen uitbreiden. Een minderheid van de raadsleden zag de juistheid van deze bezwaren in en wilde de plannen van ir. van Heukelom verwerpen, waarop de Spoorwegen met het volgende ultimatum kwamen: als dit ontwerp niet werd aanvaard, zou het houten gebouwtje dat toen als station fungeerde niet vervangen worden. Voor dit dreigement zwichtten de raadsleden, volgens Graafland volkomen onterecht daar de Spoorwegen te veel belang hadden bij het optrekken van het nieuwe station (voltooid in 1915).
Deze onhandige plaatsing van het station heeft men begin 1960 ongedaan gemaakt door enkele honderden meters terzijde van het station onder de spoorwegovergang aan de Scharnerweg een tunnel te graven die aansluit op de snelweg naar Maastricht (geopend in 1963).
Tegenslagen en depressies
Robert Graafland had thans het hoogtepunt van zijn carrière bereikt. Als leraar had hij begaafde leerlingen opgeleid en bij Sint-Lucas in Amsterdam geintroduceerd waar hun schilderijen op exposities werden tentoongesteld. Als kunstschilder werd hij erkend en bewonderd, zijn schilderijen brachten hem roem in zowel Limburg als Holland. Hiernaast vond hij vreugde in zijn huwelijk en zijn gezin. Zijn gehele leven had hij zich toegewijd aan zijn kunst en zijn leerlingen, zijn werklust die hem al deze jaren opwaarts had gestuwd scheen onuitputtelijk te zijn; maar plotseling, volkomen onverwachts, kwam er een einde aan dit alles.
Graafland ondervond zware tegenslag op financieel gebied. Enkele jaren vóór 1914 had hij in het Duitse Keizerrijk een levensverzekering van f 20.000 in Duitse goudmarken afgesloten die, toen Duitsland in 1918 in elkaar stortte, waardeloos werd. Een investering in mergel exploitatie liep op niets uit. En zijn gezondheid ging achteruit. De eerste symptomen van een naderende depressie begonnen zich te openbaren en ondermijnden zijn scheppingsdrift. Hij begon aan depressies te lijden die steeds veelvuldiger optraden en hem het schilderen onmogelijk maakten. Er braken dagen aan dat hij zich fysiek niet meer in staat voelde te werken, en die dagen groeiden uit tot weken, maanden, jaren. Langzaam maar onafwendbaar werd hij met het verstrijken der jaren zeer ernstig ziek.
Tegelijkertijd vonden er in het culturele leven van Maastricht ingrijpende veranderingen plaats. 'De klas Graafland' was opgegroeid en zijn leerlingen gingen hun eigen weg, wat Graafland altijd had aangemoedigd. Sommige leerlingen en ook sommige vrienden van de Limburgsche Kunstkring vertrokken uit Maastricht. Alleen Jelinger, Narinx, Jonas en Postmes keerden in 1919 vanuit Amsterdam terug naar Maastricht, van wie de laatste twee tot tekenleraren aan het kwijnende Stadsteekeninstituut werden benoemd. Zij toonden echter geen belangstelling voor de oprichting van een nieuwe Zondagsschilderschool: er waren nieuwe tijden aangebroken. Het Stadsteekeninstituut raakte in de periode 1914-1918 in verval. Duitse en Belgische militairen werden in de Augustijnenkerk verpleegd waardoor er geen ruimte meer was voor de leerlingen van het Stadsteekeninstituut. Ook bleek een andere tekenschool, de Patronaatsteekenschool, in 1893 gesticht door kapelaan Rutten en de literator Fons Olterdissen, een grotere aantrekkingskracht op de arbeidende jeugd uit te oefenen. In zeer korte tijd was Graaflands zorgvuldig georganiseerd leven uiteen gevallen.
Op 4 september 1918 vroeg Graafland ziekteverlof aan, hetgeen hem op 17 september door B. en W. werd verleend. De Zondagsschilderschool in zijn Italiaanse tuin hield op te bestaan. Precies een jaar later, op 22 september 1919, na een keuring van de Pensioenraad, werd hem door B. en W. eervol ontslag verleend en kreeg hij een pensioen toegewezen van f 320 per jaar, de helft van wat hij had verdiend; hij was drieënveertig jaar oud. Er braken nu moeilijke tijden voor Graafland aan. Het kwakkelende Stadsteekeninstituut nam snel in betekenis af en werd op 1 oktober 1926 omgezet in de Kunstnijverheidsschool met Joseph Postmes als eerste directeur. Acht jaar later overleed Postmes en A. J. J. Scheffers werd zijn opvolger. Het Teekenonderwijs van het Stadsteekeninstituut ging over naar de Patronaatsteekenschool.
Rond 1921 zag Graafland zich voor een nieuw probleem gesteld. Het pand dat hij sinds 1911 huurde was eigendom van Guillaume Ceulen, de broer van zijn buurman Léon Ceulen. Eerstgenoemde woonde op een boerderij in het dorpje Sluizen, vlakbij Tongeren. Toen diens echtgenote op achtendertigjarige leeftijd overleed, besloot Guillaume de boerderij in Sluizen te verkopen en terug te keren naar het door Graafland gehuurde pand op St. Pieter (32). Graafland moest derhalve een nieuwe woning gaan zoeken. Op 29 augustus 1922 verhuisde de familie Graafland van St. Pieter naar St. Servaasklooster 23 te Maastricht, een woning naast het Staargebouw. Dit keer richtte Graafland geen atelier in; zijn palet, ezel en schildersmateriaal bleven onaangeroerd. Vanuit zijn studeerkamer had hij uitzicht op het Hendrik van Veldekeplein, de St. Janskerk met zijn Gothische toren en het portaal van de St. Servaaskerk. Er was geen tuin. In zijn kamers getuigden talloze schilderijen van zijn jaren van scheppen en onderwijzen. Een ongewilde periode van stilstand op het gebied van de schilderkunst was aangebroken die tot 1934 zou duren.
Enkele tentoonstellingen
Al was Graafland niet meer in staat te schilderen, toch nam hij gedurende de volgende jaren aan enkele tentoonstellingen deel.
In december 1918 exposeerde hij op de jaarlijkse tentoonstelling van de Limburgsche Kunstkring te Maastricht. De Limburger Koerier van 19 december 1918 schreef dat twee Maastrichtenaren een voorname plaats innamen: Rob Graafland en Guillaume Eberhard. Graafland bracht o.a. 'Sprookje' en 'Ontluiking'. 'Sprookje' was een deel van een tryptiek, met 'Legende' de andere vleugel en 'de Waarheid' het middenstuk. Het gegeven van het laatste zou gebouwd worden op oorlogsherinneringen, een ongebruikelijk thema voor Graafland. Het werk was op dat moment in voorbereiding en het is niet bekend of het voltooid werd.
Midden mei 1919 verscheen Graafland op een tentoonstelling van Fa P. Dejong-Telmans in de Muntstraat te Maastricht met als mede-exposanten o.a. Brouwers, Cox, Eberhardt, Gouwe, Jonas, Peter Job, van Mourik en Vos (29).
Op zondag 30 november 1919 was Graafland vertegenwoordigd op een tentoonstelling van de Limburgsche Kunstkring in de Leo-Stichting te Maastricht. Volgens een recensent waren veel schilderstukken op de tentoonstelling niet nieuw (29).
In 1920 werd hij door de vereniging Nederland in den Vreemde, via het Stedelijk Museum te Amsterdam, uitgenodigd voor een culturele uitwisseling met Engeland. Graafland stuurde naar de tentoonstelling in Brighton 'Young Love' ('Jonge liefde') en 'Joy of Life' ('Levensvreugde'). Uit het historisch overzicht van de vereniging in 1953 blijkt dat deze tentoonstelling achtereenvolgens in Blackpool, Bradford, Sunderland en Londen is geweest.
Van 24 december 1920 tot 8 januari 1921 hield de Limburgsche Kunstkring te Maastricht in de lokalen van de sociëteit Momus haar jaarlijkse tentoonstelling. Graafland nam deel met twee schilderijen: 'Meisje op divan' en 'Sprookje' (deel van een triptiek of een zelfstandig werk) (29).
Van 17 december 1921 tot 9 januari 1922 exposeerde hij nogmaals op de jaarlijkse tentoonstelling van de Limburgsche Kunstkring te Maastricht. Zijn bijdrage was, volgens het Limburgsch Dagblad van 27 december 1921, "een juweeltje van een landschap (29)."
Op zaterdag 25 november 1922 hield de Limburgsche Kunstkring ter gelegenheid van haar 12,5 jarig bestaan een retrospectieve tentoonstelling te Maastricht. Graafland sprak als voorzitter een openingswoord en was vertegenwoordigd met zeven schilderijen (29).
Eind december 1922 werd er te 's Hertogenbosch een grote kersttentoonstelling gehouden met inzendingen van Zeeland, Brabant en Limburg, in totaal 160 werken. Graaflands contributie was 'De bank' en 'Meisjeskop' (29).
Van 31 mei tot 16 juni 1924 hield de Limburgsche Kunstkring in Heerlen een tentoonstelling die door de heer V. Smeets van Maastricht, als waarnemend voorzitter, geopend werd. Graafland was aanwezig temidden van de eenentwintig kunstenaars en bracht vier schilderijen en een gekleurde tekening (29).
Op 30 november 1925 exposeerde een grote groep Nederlandse kunstenaars ongeveer vijftig artistieke affiches in het Stedelijk Museum te Maastricht, waaronder Gouwe, Graafland, Gregoire en Jonas (29).
Begin april 1931 herdacht de Limburgsche Kunstkring zijn twintigjarig bestaan met een jubilé-tentoonstelling van overleden en levende leden. Meer dan honderd werken van dertig kunstenaars vulden de zalen van het Stedelijk Museum aan het Vrijthof te Maastricht. Graafland was er met enkele kleurrijke werken, maar het was geen nieuw werk zoals De limburger Koerier concludeerde: "... wiens gedurfd, weelderig, haast exuberant coloriet 't opnieuw betreuren doet, dat hem in de laatste jaren bijna geen schilderwerk meer uit de handen komt." En het Limburgsch dagblad berichtte dat voor Graafland een ereplaats werd ingeruimd die hem "... als stichter van den kring en als kunstenaar onbetwistbaar toekomt. Doordat weinig nieuws meer van hem verschijnt, kan men zijn oevre als een afgerond geheel overzien (29)."
Van 20 mei tot 11 juni 1933 hield de vereniging Limburgia te Nijmegen een tentoonstelling van Limburgse kunstenaars, 155 schilderijen door 53 kunstenaars werden tentoongesteld. Hoewel Graafland zeer ernstig ziek was en zijn depressies drie maanden later een dieptepunt zouden bereiken, bracht hij één schilderij, 'Spelevaren' (29).
Twee jaar later, in juli 1935, zou hij eindelijk weer met twee nieuwe werken op een tentoonstelling verschijnen, en in de daaropvolgende jaren zou hij drie tentoonstellingen van eigen werken houden.
Andere aktiviteiten
De verschijnselen van Graaflands ziekte konden toendertijd niet door de medische wetenschap genezen worden. Hoewel hij zich tot verschillende artsen wendde, kon geen van hen hem daadwerkelijk helpen. Naarmate de jaren verstreken namen de depressies zelfs in hevigheid toe. Ondanks deze verlammende periode legde Graafland zich niet zonder meer bij de stand van zaken neer. Al maakte zijn ziekte hem het schilderen onmogelijk, toch deed hij zijn best om zijn geest op andere zaken te richten.
Zo werd hij tekenleraar aan de R. K. Huishoudschool Wijckerveld te Maastricht, waar hij veel aandacht besteedde aan decoratief tekenen en aan tekeningen om kinderen op aanschouwelijke wijze de Franse taal bij te brengen. Daarnaast maakte hij ontwerpen voor o.a. kussens, gobelins en handgeknoopte vloerkleden, alsook ontwerpen voor toegepaste kunst zoals ramen, reklame onderwerpen en heraldische wapenschilden.
Op 28 maart 1919 nam Graafland zitting in een jury om inzendingen te beoordelen voor een prijsvraag die door Kunstkring voor Limburg (voorheen Kunstkring Heerlen) was uitgeschreven. De Kunstkring besloot tot het uitgeven van een kunsttijdschrift en men wilde de omslag ervan in een "artistiek en gewestelijk eigen omslag" laten verschijnen, vandaar de prijsvraag (29).
En meer dan ooit tevoren legde hij zich toe op het illustreren van les- en kinderboeken, week- en maandbladen en kranten.
Op 14 december 1920 werd te Maastricht de Schoonheidscommissie geinstalleerd. Voorzitter, prof. Henri Evers, architect te Delft; leden, J. Th. J. Cuypers en J. Klijnen; plaatsvervangende leden, W. L. F. Sprenger en Rob Graafland; sekretaris, Mr. P. J. M. Kallen. Op 8 november 1929 hield de commissie haar honderdste bijeenkomst (29). Aangezien de commissie met te veel werk te kampen had, werd in november 1931 nog een kleine commissie eraan toegevoegd welke bestond uit architect W. Sprenger en Rob Graafland, beiden bleven lid van de grote commissie (29). De Schoonheidscommissie behoedde gebouwen en monumenten van historische waarde voor afbraak en was betrokken bij tal van gelijksoortige zaken.
Rond die tijd was Graafland eveneens bestuurslid van de Vereeniging Stadsverfraaiing, maar op de vergadering van 20 maart 1922 bedankte hij voor deze funktie (29).
Op 15 mei 1922 werd in de Limburger Koerier een ingezonden artikel van het bestuur van de Limburgsche Kunstkring afgedrukt getiteld "De Kruisweg van Servaes", ondertekend door de voorzitter Rob Graafland, V. Smeets secretaris, H. Jonas, Ch. Vos, A. Boosten en C. Nypels, waarin geprotesteerd werd tegen "... de ruwe en ondeskundige wijze waarop in Uw blad over de Kruisweg van Servaes geoordeeld werd". Boven het korte artikel geeft de redaktie van de krant te kennen dat dit artikel buiten haar verantwoording valt, en in het Naschrift dient zij de ondertekenaren beleefd van repliek (29).
In 1923 ontving Graafland een uitnodiging om een bijdrage te leveren voor een in acht delen gebonden album dat aangeboden zou worden aan H. M. Koningin Wilhelmina, ter gelegenheid van haar Zilveren Regerings Jubileum. Graafland maakte een geaquarelleerde pentekening van de St. Janskerk en de St. Servaaskerk.
Op 21 oktober 1925 bezochten H. M. Koningin Wilhelmina en Prinses Juliana Limburg en Maastricht. 's Avonds vond een groot diner in het Gouvernementshuis plaats. Het menu van H. M. de Koningin was versierd met een aquarel door Rob Graafland en het menu van Prinses Juliana met een pentekening door Rob Graafland, de overige menu's waren versierd met etsen door Han Jelinger (29).
Toen het plan van de Rijksbouwmeester ir. Bremer inzake de verbouwing van de oude Maasbrug en de bouw van de nieuwe Maasbrug onthuld werd, was de Schoonheidscommissie er niet mee ingenomen. Op 20 januari 1930 werd Graafland door de Limburger Koerier gevraagd om zijn opinie hierover te geven. Graafland voldeed aan dit verzoek, maar wilde slechts zijn persoonlijke visie geven en niet zijn visie als woordvoerder van de Schoonheidscommmissie.
Acht dagen later verscheen in de Limburger Koerier een ingezonden artikel van de architect W. J. Sandhövel, buiten verantwoordelijkheid der redaktie, waarin deze de kritiek van Graafland in grote lijnen correct vond en in het algemeen met de door hem ontwikkelde gedachtengang eens was (29).
In juli 1932 vierde de Jongeheeren-Congregatie hun 75-jarig jubileum. Op verzoek van de Eerwaarde zusters van 't klooster Lorete te Simpelveld verbeterde Graafland het oude Congregatie vaandel met een stijlvol ontwerp dat door de zusters keurig werd uitgevoerd en dat volgens de Limburger Koerier "tot een ware verrijzenis werd gebracht" (29).
In augustus 1930 wees de minister van Kunsten O. K. en W. o.a. Graafland aan om zitting te nemen in een comité dat de eindexamen resultaten van de Middelbare Kunstnijverheidsschool te Maastricht moest beoordelen. Hetzelfde gebeurde in juni 1932 en april 1933 (29).
Graafland oefende kritiek uit op de restauratie van de St. Janstoren. In de Limburger Koerier van 16 mei 1931 publiceerde hij het artikel De verminking van een monument. Het Algemeen Handelsblad van 24 mei 1931 citeerde een gedeelte en analyseerde zijn kritiek, waarop De Maasbode van 27 mei 1931 en de Limburger Koerier van 2 juni 1931 enige artikelen hierover publiceerden.
Op 7 juni 1931 verscheen in het Algemeen Handelsblad een artikel van oud-minister Waszink getiteld Het behoud der Maastrichtse Maasbrug, naar aanleiding van een vraag van Graafland ofwel van de redaktie van De Limburger Koerier (dit is niet helemaal duidelijk) betreffende de herstelling van monumenten.
Op 24 juni 1931 publiceerde de Limburger Koerier een artikel over de restauratie van de St. Janstoren waarin Graafland geciteerd werd.
Toen de pas voltooide Wilhelminabrug in 1932 officieel in gebruik werd genomen, publiceerde de Limburger Koerier een ingezonden artikel van Graafland waarin deze grimmig het uiterlijk van de brug aanviel, en voorspelde dat door de foute plaatsing van de brug over enkele jaren twee nieuwe bruggen in het verlengde van de bestaande singels zouden moeten worden gebouwd.
Noodsituatie en herstel
Op donderdag 22 juni 1933 werd Graafland in het Ziekenhuis Calvarieberg te Maastricht opgenomen, de reden hiervoor is niet bekend (Henri Jonas ging rond die tijd voor zijn herstel naar Hoog-Crutz bij Maastricht) (29).
Eind september 1933 verergerden de depressies van Graafland dusdanig dat hij zich door het hoofd schoot. Nadat zijn wond in het ziekenhuis te Apeldoorn was behandeld, werd hij op 30 september in het Psychiatrisch Ziekenhuis Voorburg te Vught ter observatie opgenomen (33). Graafland overleefde de crisis maar verloor zijn rechteroog. De familie Graafland verhuisde van Maastricht naar Vught. Korte tijd later was hij tot ieders verbazing volkomen genezen; na een ziekte van veertien jaar kon hij weer schilderen. Zijn herstel ging zelfs zo snel dat hij twee artikelen in de Limburger Koerier publiceerde met een beschouwing over het uitbreidingsplan van Maastricht dat op tafel lag: het eerste artikel op 18 december 1933 en een vervolg op 4 januari 1934. Maar al was Graafland genezen, hij was niet meer de man die hij vroeger was geweest, zoals hij op 7 september 1935 aan de befaamde kunstcriticus Plasschaert schreef: "Het is ongeveer twintig jaar geleden dat ik met schilderen moest ophouden, hiertoe gedwongen door allerlei omstandigheden. Vooral de laatste jaren heb ik vreselijk geleden (34)." Uiterlijk, fysiek, was Graafland hersteld; innerlijk daarentegen, psychisch, had de ziekte hem terdege aangegrepen. En als gevolg van het verlies van zijn rechteroog had hij het gevoel voor diepte verloren. Gedurende de volgende jaren legde Graafland zich vooral toe op portretschilderen, maar ook schilderde hij andere onderwerpen zoals bruidjes, kinderen, moeder en kind, naakten, danseressen en ruiters.
Graafland was thans zestig jaar oud.
Van 6 tot 31 juli 1935 nam hij deel aan een grote tentoonstelling ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van de stad 's Hertogenbosch. Hij kwam met twee schilderijen: 'Portret van een ruiter' ('Horseback Rider') waarvan een foto in de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant van 6 juli 1935 verscheen, en 'Levensbron' dat, in tegenstelling tot wat de kranten zes maanden later in februari 1936 zouden schrijven, geen prijs kreeg; er was sprake van een misverstand (35).
Van 1 februari tot 23 februari 1936 hield hij in kunsthandel Huize Statenlaan 71 te Den Haag een tentoonstelling van zesenveertig eigen werken: tekeningen, etsen, aquarellen en olieverven, zoals o.a. 'Levensbron' dat een grote indruk maakte, 'Moeder en kind', 'Levensgang', 'Avond', 'Rust' (slapende vrouwenfiguur), 'Lente' (het feest der ontvangenis), 'Dans' (de levensvreugde), 'Dame met handwerk', 'Lezende dame op sofa', 'Dame met brief', 'Mevrouw Graafland' (een portret van zijn echtgenote), 'Dame met pels', 'Stervende dag', 'Avond', 'Sprookje' (deel van een triptiek of een zelfstandig werk), 'Zonnespel, 'Reus met drie kabouters', een groot liggend naaktfiguur, een sprankelend zonnig bosgezicht met spelende meisjes. Er waren ook ruiterportretten, zoals o.a. een jachtmeester te paard met de meute en "... het magistrale portret van een lid der Kon. Ned. Jachtvereeniging, in roode jas naast zijn witte paard (hoe goed is de paardekop geschilderd..." (29) De recensent J. R. beschreef dit ruiterportret als volgt (36): "... het levensgroote, statige en imposante portret van een lid der Kon. Nederl. Jachtvereeniging, dat zich ook overigens, door het vlammend rood der kleeding, van het andere werk onderscheidt... Van de schilderijen die niets zijn dan een verheerlijking van het leven, een getuigen van de schoonheid van het aardsche..." De kritieken waren lovend: zuiver kleurengevoel, uitbundig colorist van een zuidelijke vlotheid en levendigheid, een zwierige schilder, een knap tekenaar, het verbeelden van de hoogtepunten van het menselijk bestaan. Maar er was ook enige kritiek op de werken met allegorische en symbolische voorstellingen (29).
Enkele maanden later, 1936, exposeerde Graafland op de Olympiade tentoonstelling in Berlijn met het portret van de Nederlandse ruiter Charles Pahud de Mortanges, gezeten op zijn paard Mädel Wie Du, waarvoor hij de bronzen medaille ontving.
Van 14 tot 29 januari 1937 hield hij een tweede tentoonstelling van eigen werken, ditmaal in de Openbare Leeszaal te 's-Hertogenbosch, met o.a. 'Moeder en kind', 'Lezend meisje', 'Portret van Mevrouw V. B.', 'Portret van den heer G. V.', 'Eerste blik' (kind met spattende zeepbel), 'Jongen te paard', 'Lente', 'Stervende dag', 'Levensbron', 'De dans', 'Sprookje' (deel van een triptiek of een zelfstandig werk), 'Zonnespel', 'Rust' (een naaktfiguur). In opdracht van de heer van Beuningen schilderde Graafland een levensgroot staatsieportret van H. M. Koningin Wilhelmina (gebruik makend van foto’s), dat op deze tentoonstelling werd onthuld. Na afloop van de tentoonstelling schonk de heer van Beuningen dit werk aan het nieuwe raadhuis te Vught (29). Graaflands tentoonstelling had zoveel succes dat de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant van woensdag 27 januari 1937 aankondigde dat de tentoonstelling tot en met zondag a.s. was verlengd en met enkele werken was uitgebreid.
Ter gelegenheid van de feestelijke opening van het nieuwe raadhuis te Vught werd door Vughtsche schilderessen en schilders in het plaatselijk stadhuis een tentoonstelling gehouden van schilderijen, aquarellen en tekeningen die de gehele zomer geopend zou blijven, en waaraan Rob Graafland, Marie van Gilse, R. Peijnenburg, Verhorst, Grips, en J. Slager hun medewerking hadden toegezegd (29).
In 1938 gaf Graafland zijn teruggetrokken leven op en de familie Graafland verhuisde naar Den Haag waar zij zich in de Wilhelminastraat 31 vestigde. Een van de schilderijen die daar tot stand kwam was 'Stervende zwaan', een triptiek, ontleend aan het ballet 'Het zwanenmeer' van Tsjaikovski. Het valt zeer te betreuren dat een groot gedeelte van de hier gecreëerde doeken verloren zijn gegaan tijdens het Britse bombardement op het Bezuidenhoutkwartier op 3 maart 1945, waarvan de bedoeling was een V2-doel in het Haagse Bos uit te schakelen.
In datzelfde jaar, van 9 april tot 15 april en 20 april tot 25 april 1938, hield Graafland een derde en laatste tentoonstelling van eigen werken in de zalen der N.V. H. Alard fils & Co te Maastricht. Het bestond uit genrestukken, portretten en afbeeldingen van raspaarden en ruiters (29).
Vier maanden later, september 1938, verscheen hij met vijf doeken op de Limburgsche Kunsttentoonstelling 1938 (veertig jaar Limburgsche kunst) in de Dominicanenkerk te Maastricht: 'Kinderportret', 'Meisje in Chinees kostuum', 'Slapend meisje' (een naaktstudie), 'De ring' (een studie) en 'Sluierdans'. De schilderijen kwamen op een voor hem gereserveerde wand te hangen, een erewand: "... een stille hulde aan dezen kunstenaar, die op het moderne 'Maastrichtsche complex' met zijn tintelend werk en bezielend onderwijs zoo groten invloed had" (29). De Tijd van 7 september 1938 noemde de vijf schilderijen het hoogtepunt van de expositie en beschreef ze uitvoerig.
In 1938 nam Graafland deel aan een tentoonstelling ter ere van het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in de Dominicanenkerk te Maastricht; zijn bijdragen zijn onbekend.
Een jaar later, in 1939, ontvluchtte Graafland de drukte van Den Haag en keerde terug naar Vught waar hij zijn voormalige woning kon betrekken. Daar schilderde hij o.a. het portret van zijn vriend Hubert Cuypers, componist, dirigent en organist, die dit schilderij in 1943 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag als een geschenk van het Amsterdamse Concertgebouw mocht ontvangen.
Ook werd Graafland in 1939 uitgenodigd voor een tentoonstelling van de Bredasche Kunstkring te Breda waarvan hij lid was, en dat was zijn allerlaatste tentoonstelling.
In Memoriam Robert Graafland
In 1940 begon een kwaadaardige ziekte de lichamelijke krachten van Graafland te ondermijnen, de diagnose was kanker. In korte tijd verzwakte hij dusdanig dat hij niet meer in staat was zijn doeken op te spannen, maar de drang tot schilderen bleef bestaan. Hendrik de Laat uit 's Hertogenbosch, vriend en medewerker, spande tijdens de laatste weken van Graaflands leven zijn doeken voor hem op. Graaflands laatste werk was Staande bruid, een jonge vrouw met een boeket bloemen in haar samengevouwen handen, het was hem niet gegeven dit te voltooien. Eind maart 1940 berichtten de kranten dat Rob Graafland zwaar ziek in het St. Joseph-ziekenhuis te Heerlen was opgenomen. Zijn toestand had een kritiek stadium bereikt en een operatie was noodzakelijk, uitgevoerd door een vriend, de uit deze stad afkomstige chirurg E. Husting. Het mocht niet baten, Graafland overleed in de ochtend van zondag 28 april 1940 op de operatietafel.
De ter aarde bestelling vond plaats op 1 mei. Een intieme kring van familie, vrienden, kennissen en kunstbroeders woonden op woensdag de ter aarde bestelling bij. Aanwezig waren o.a. bestuursleden van de Limburgsche Kunstkring, de componist Hubert Cuypers uit Amsterdam, een aantal Maastrichtse kunstbroeders en een afgevaardigde van de Maastrichtse Schoonheidscommissie waarvan Graafland lid was geweest. De heer J. Inghendael, deken der stad, verrichtte de absoute aan het graf, waarna de heer Ernest van Aelst, voorzitter van de Limburgsche Kunstkring, over het opbouwend werk sprak dat Robert Graafland indertijd voor de Limburgse kunst en voor het vertrouwen in het werk van zijn tijdgenoten heeft verricht. Vervolgens wijdde Hubert Cuypers treffende woorden aan de nagedachtenis van zijn vriend met wie hij vijfenveertig jaar geleden tijdens hun studiejaren in Amsterdam kennis had gemaakt. Charles Graafland, de zoon, dankte de aanwezigen voor de bewijzen van deelneming en voor de hartelijke uitingen van sympathie waarbij hij de nadruk legde op de waardering voor de deelneming en waardering uit de kring van vrienden en kunstbroeders uit Maastricht (29).
Vic Reinders schreef een gedicht, Charles Vos ontwierp het graf en de gemeente Maastricht eerde Graafland door een straat naar hem te noemen, de Robert Graaflandlaan.
In 't lentelicht zal men hem grafwaarts leiden,
hem, die dat licht zoo hevig heeft bemind,
die, telken jaar, gelukkig als een kind,
het openplooien der witte bloesems beidde.
Strooit op zijn zerk dan witte en roode rozen,
en paarse en hemelsblauwe violier;
dat dauwbepereld loof de rustplaats sier'
van hem, dien licht en kleur tot meester kozen.
En denkt: de dood nam slechts het lijf, dat viel,
zijn geest gaf doode stof het lichtend leven,
de schoonheid, die hij schiep, is ons gebleven;
laten wij danken: biddend voor zijn ziel.
Vic Reinders
De volgende dag, 2 mei 1940, publiceerde de Limburger Koerier een ingezonden artikel ondertekend door P. P. J., een van Graaflands vrienden (de volledige naam is niet bekend), waarin deze verontwaardigd o.a. het volgende schreef:
"Woensdag werd door bloedverwanten en vrienden de laatste eer bewezen aan een van Limburg's grootste beeldende kustenaars. Wat mij hierbij opviel was dat de vereenigingen, welke zich op kunstgebied bewegen, slechts op zeer bescheiden en mijns inziens op zeer onvoldoende wijze vertegenwoordigd waren. Toch had Jhr. Robert Graafland op een ruime deelneming uit die kringen aanspraak mogen maken. Hij was immers een der pioniers, een der baanbrekers van de Limburgsche School, iemand waaraan de beeldende kunst uit die dagen zoo bijzonder veel te danken heeft.
In een tijd, dat men nog vastzat aan de Haagsche School, kwam hij met een nieuw geluid. Zijn werk op de tentoonstellingen te Maastricht en elders was een openbaring. De romantisch fantastische Graafland verrukte kunstliefhebbend Limburg door zijn gloeiend coloriet, door de elegante en gracieuze wijze waarop hij het wist te zeggen.
... Hij was een uitstekend paedagoog en ontdekte als zoodanig vele jonge en veelbelovende talenten, die aan zijn bezielende leiding hun toekomst als artist te danken hebben.
... Uit deze enkele aanhalingen moge blijken welk een voornaam aandeel Jhr. Graafland in de ontwikkeling van de beeldende kunst in Limburg heeft gehad en dat redenen te over zijn om zijne nagedachtenis ook bij volgende geslachten in hooge eere te houden.
Graafland was in de beeldende kunst inderdaad een figuur van formaat. Kunstminnend Limburg is hem veel verschuldigd en dient dit door een daad van piëteit te bewijzen. Geen grootere hulde en geen betere waardering kan aan zijne nagedachtenis worden gebracht dan door het organiseeren van een tentoonstelling, waarin zal worden bijeengebracht hetgeen zijn geniale geest ons in zoovele schoone dingen heeft achtergelaten.
Zijn talrijke vrienden en bewonderaars in Limburg mogen hiertoe spoedig het initiatief nemen."
In aansluiting hierop deelde de redaktie van de Limburger Koerier mede dat in een volgend nummer een artikel over het werk van de overleden kunstschilder zou worden gepubliceerd. Mathias Kemp, leerling van 'De klas Graafland', schreef dit artikel, getiteld "In Memoriam Robert Graafland" waarin hij de talloze verdiensten van Graafland aanstipte (37). Hij schetste hem achtereenvolgens als:
- Schilder: "Graafland toonde zich evenwel een kunstenaar van ander type [dan Corot en Thijs Maris], minder innig en waarlijk verdroomd wellicht, doch met vlotter bravour, feller virtuositeit en brillanter kleur. Het werk uit deze sfeer is wel het allermooiste en meest persoonlijke dat Graafland ons schonk. Het is bovendien naar geest en coloriet typisch Limburgsch zoozeer dat een Hollandsch criticus van naam ... de vraag stelde of een Limburgsche school in opkomst was."
- Leermeester en paedagoog: "Graafland mogen we zeker als een der grondleggers [van een Limburgsche School] aanwijzen. Tenminste voor de Maastrichtsche groep daarin; de Roermondsche (Nicolas, Franssen, e.a.) en de Meerssensche (Eyck, Coolen) zijn langs andere wegen tot ontwikkeling gekomen... De Maastrichtsche sector ontstond in het Stadsteekeninstituut, waaraan Graafland als leeraar M.O. handteekenen en voor de schilderklas verbonden was. 's Zondagsmorgens kwamen daar, gedurende verschillende jaren jongere schilders samen ... Graafland was onder zijn oudere en jongere leerlingen niet wat men zou kunnen noemen populair, zijn iets Multatuliaansche geest was daarvoor 'n beletsel. Wel werd hij algemeen bewonderd niet alleen om z'n knapheid doch ook om paedagogische kwaliteiten. Dat hij scherp waarnam wat in zijn leerlingen leefde, dit eigene tot ontwikkeling wist te brengen en tot groote activiteit vermocht te prikkelen, zoodat een generatie van schilders ontstond, mogen we hem tot onvergankelijke eer rekenen. Hierdoor neemt hij in de cultuurgeschiedenis van Limburg en de kunstgeschiedenis van Nederland een plaats in."
- Sierkunstenaar, illustrator van katholieke jeugdliteratuur en organisator van kunstleven in ons gewest: "We mogen hem bovendien huldigen als sierkunstenaar en als eerste onder de betere illustratoren van katholieke jeugdliteratuur. Ook als organisator van kunstleven in ons gewest. Graafland kan immers als oprichter van den Limburgsche Kunstkring (waaruit later door splitsing de Kunstenaarsvereeniging Limburg ontstond) beschouwd worden. Langen tijd was hij van deze vereeniging de bezielende leider en de domineerende figuur op haar exposities. Zijn invloed was zichtbaar, niet alleen bij zijn directe leerlingen."
Kees Simhoffer concludeerde in zijn artikel "Een Limburgs luminist" (38): "Ondanks belangrijke karakterverschillen tussen dezen leraar [professor Allebé] en zijn leerling [Graafland] is Graafland voor de Limburgsche jongeren geworden wat Allebé voor Der Kinderen, Breitner, Suze Robertson, Mondriaan en zoveel anderen is geweest: de vakbekame meester die het talent van zijn leerlingen opspoort en richting wijst zonder het te dwingen binnen een bepaalde opvatting."
Jeff Scheffers, directeur van de Middelbare Kunstnijverheidsschool, vertelde in een toespraak op 17 november 1978 over Graafland (39): "Daar komt dan ineens de grote gangmaker en leider, die zorgt voor een grote opbloei in de Schilderkunst van ons gewest, Jhr. Robert Graafland. Hij verzamelde met veel talent en grote kennis van de teken- en schilderkunst, in weinige jaren een enthousiaste kring van leerlingen om zich heen... Hij gaat met zijn leerlingen de Maastrichtse School vormen... Graafland was in vele opzichten voor de leerlingen de geliefde meester. Zijn karakter, zijn kennis en kunde, en het gemak van het overdragen van kennis, maakten dat hij de bewonderde leraar voor een nieuwe generatie van kunstenaars werd."
Zaterdag 22 juni 1940 was de openingsdag van een tentoonstelling van de Bredasche Kunstkring te Breda, die ondanks de oorlogsomstandigheden, in het Stadhuis werd gehouden. De heer Hornix, voorzitter, wijdde enige hartelijke woorden aan de nagedachtenis van het overleden lid Rob Graafland van wie drie doeken een ereplaats in de zaal hadden gekregen: 'Sprookjes vertellen', 'Bruidje' en 'Zelfportret'. Aan één schilderij was als aandenken een krans gehecht. De Maasbode van 25 juni 1940 besprak twee van de schilderijen uitgebreid.
Vic Reinders schreef een gedicht, Charles Vos ontwierp het graf en de gemeente Maastricht eerde Graafland door een straat naar hem te noemen, de Robert Graaflandlaan.
hem, die dat licht zoo hevig heeft bemind,
die, telken jaar, gelukkig als een kind,
het openplooien der witte bloesems beidde.
en paarse en hemelsblauwe violier;
dat dauwbepereld loof de rustplaats sier'
van hem, dien licht en kleur tot meester kozen.
zijn geest gaf doode stof het lichtend leven,
de schoonheid, die hij schiep, is ons gebleven;
laten wij danken: biddend voor zijn ziel.
Vic Reinders
In een tijd, dat men nog vastzat aan de Haagsche School, kwam hij met een nieuw geluid. Zijn werk op de tentoonstellingen te Maastricht en elders was een openbaring. De romantisch fantastische Graafland verrukte kunstliefhebbend Limburg door zijn gloeiend coloriet, door de elegante en gracieuze wijze waarop hij het wist te zeggen.
... Hij was een uitstekend paedagoog en ontdekte als zoodanig vele jonge en veelbelovende talenten, die aan zijn bezielende leiding hun toekomst als artist te danken hebben.
... Uit deze enkele aanhalingen moge blijken welk een voornaam aandeel Jhr. Graafland in de ontwikkeling van de beeldende kunst in Limburg heeft gehad en dat redenen te over zijn om zijne nagedachtenis ook bij volgende geslachten in hooge eere te houden.
Graafland was in de beeldende kunst inderdaad een figuur van formaat. Kunstminnend Limburg is hem veel verschuldigd en dient dit door een daad van piëteit te bewijzen. Geen grootere hulde en geen betere waardering kan aan zijne nagedachtenis worden gebracht dan door het organiseeren van een tentoonstelling, waarin zal worden bijeengebracht hetgeen zijn geniale geest ons in zoovele schoone dingen heeft achtergelaten.
Zijn talrijke vrienden en bewonderaars in Limburg mogen hiertoe spoedig het initiatief nemen."
De drijfveer van Graaflands schilderkunst
In een geprek met de arts J. B. Deelen merkte Graafland op (8): "Ik voel mij gelukkig om de wijsheid, die ik overal in de schepping zie en die ik uit wil beelden. Maar dat begrijpen weinigen. Je moet eigenlijk zoo schilderen, dat iedereen er iets van begrijpt, het op zijn manier mooi vindt..."
Op zijn tweede expositie van eigen werken in januari 1937 in de Openbare Leeszaal te 's-Hertogenbosch verklaarde hij in zijn dankwoord (40) op de openingsrede door de burgemeester van 's-Hertogenbosch baron F. van Lanschot en na de vriendelijke woorden van de burgemeester van Vught Mr. H. Loeff:
"Als ik met mijn werk heb bijgedragen tot vermeerdering van het geluk der mensen - en voorzover een kunstenaar een apostolische roeping heeft, al is het dan wat mij betreft nog zo weinig - iets heb kunnen openbaren van de schoonheid en reinheid van de Goddelijke Schepping, dan is mijn werk niet voor niets geweest."
Hendrik de Laat schreef in 1937 naar aanleiding van deze expositie: "... geniet deze schilder met volle teugen van de Schepping Gods en tracht hij anderen in zijn levensgeluk te doen deelen door op de mooiste wijze op het doek te vertellen van de schoonheid dezer schepping" (29).
Op de tentoonstelling in 1938 ter ere van het 40-jarig regeringsjubileum van H. M. Koningin Wilhelmina in de Dominicanenkerk te Maastricht formuleerde hij het ietwat beknopter: (41)
"Ik acht mij beloond als mijn kunstwerken mogen bijdragen tot de vermeerdering van het levensgeluk der mensen."
Op 1 februari 1936 had Het Vaderland over Graaflands kunst reeds geschreven (29): "Bij alles onderwerpt zich deze herleefde kunstenaar aan de roeping, die hij in zijn kunst erkent, nl. erin te moeten getuigen van de schoonheid die het menschelijk bestaan in al zijn details kenmerkt."
En aan zijn goede vriend en collega Charles Hollman schreef Graafland over de romantiek in hun schilderijen (42): "Je romantische aard verloochent zich gelukkig niet; want natuurlijk een beetje romantiek hebben wij in deze nuchteren, zakelijken tijd wel zeer noodig. Het spreekt vanzelf dat de tijdsomstandigheden invloed op kunstenaars uitoefenen, maar zeker is dat, hoe zakelijker en nuchterder de levensomstandigheden zijn, het verlangen naar romantiek in de menschen groeit. Romantiek is immers net zoo goed een levensvoorwaarde."
Copyright © Fr Graafland 2023
NOTEN
(44) VERGISSINGEN IN DE ROB GRAAFLAND MONOGRAFIE DOOR THEO TWAALFHOVEN
ERRATA / ADDENDA
ADDENDA
Rob Graafland monografie door Theo Twaalfhoven
"Als ik met mijn werk heb bijgedragen tot vermeerdering van het geluk der mensen - en voorzover een kunstenaar een apostolische roeping heeft, al is het dan wat mij betreft nog zo weinig - iets heb kunnen openbaren van de schoonheid en reinheid van de Goddelijke Schepping, dan is mijn werk niet voor niets geweest."
"Ik acht mij beloond als mijn kunstwerken mogen bijdragen tot de vermeerdering van het levensgeluk der mensen."